Uitlegging naar het Heilig Evangelie naar Johannes
Vooraf
In het
Voorwoord legt Eckhart met een verwijzing naar Ez. 17,3 een verband tussen dit
evangelie en de filosofie.
Samenvatting
Eckhart
verwijst naar Gen. 1,1. Wat uit iemand komt, zit eerst in hemzelf. Zoals in het
zaad het beginsel van de vijg(enboom) zit, zo was in den beginne het woord. Het
woord is de uiting van de spreker. Het Griekse woord Logos betekent zowel woord
als denken. “Het woord was bij God” houdt een zekere gelijkheid in, de
nabijheid, maar ook een ondergeschiktheid. Wat tevoorschijn treedt, is de Zoon
die als persoon een ander, maar qua natuur niet een ander is. (Zie Opmerking
1). De zoon is hetzelfde wat de vader of het beginsel is, immers: “het woord
was God” (Zie Opm. 2). Zoals de kist het werkzame concept is van de
schrijnwerker, de vormgeving van wat in beginsel in zijn geest was, maar qua
natuur toch iets anders, zo is het woord, de zoon, wel goddelijk, maar qua natuur
niet God (Zie Opmerking 3). De kist is weliswaar naar buiten gebracht, maar
blijft ook in de geest van de kunstenaar. Het woord was drukt een
substantie uit, de substantie van het beginsel. Het behoort tot het verleden en
is daarom juist altijd geboren. Het onvoltooide aspect drukt uit dat het steeds
geboren wordt. Het verstand begrijpt het object, het “intelligibele”, kenbare,
niet als iets, maar in zijn beginsel. Daarom staat er : “In den beginne…”. Het
woord is het concept, het beginsel, van het door de kunstenaar vervaardigde
object. De kist is geen object zonder meer, maar kunst, leven. Daarom: “… en
het leven was het licht der mensen.” Het woord is ook idee en behoort dus tot
het redelijk vermogen van de mens. De mens leeft door kunst en rede en daarom
is het woord het leven, dat op zijn beurt het licht der mensen is. Het
stoffelijke licht schijnt niet in de duisternis, dit wel. Het woord schijnt,
doet leven ontstaan, het is de definitie of de idee van de dingen. Het is in en
buiten de dingen en is daarom eeuwig. De cirkel kan uitgewist worden, maar de
idee ervan is onvergankelijk. Het schijnt in de duisternis, maar vermengt zich
er niet mee: de duisternis heeft het niet gegrepen. De eerste oorzaak bestuurt
alle dingen, maar vermengt zich er niet mee. Een “mens, door God gezonden” is
het Woord, is de idee van alle dingen.
De
rechtvaardige wordt als voorbeeld gesteld. Hij is dit in de hem voortbrengende
rechtvaardigheid. Een beperking dus, want als concreet begrip, rechtvaardige,
kan hij niet buiten de abstractie, rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid doet
zich kennen in de rechtvaardige. De rechtvaardigheid heeft in zichzelf een
voorbeeld. De rechtvaardige is van nature rechtvaardig,want de rechtvaardigheid
kan iemand niet rechtvaardig maken, evenmin als het witte zwart wit kan maken.
De rechtvaardoge is wel de vrucht en de zoon van de rechtvaardigheid. Hier
wordt de parallel met Joh. 1 duidelijk, het Woord komt voort uit de Schepper en
kan daarbuiten niet existeren. Het “bij” geeft de gelijkheid met God aan. Het
begrip “rechtvaardigheid” berust op “in den beginne bij God”, het brengt de
rechtvaardige voort. De rechtvaardige houdt zich in de rechtvaardigtheid op en
zet zich daaruit voort. Op grond hiervan is hij niet aan beweging en tijd
onderworpen. Hij kent niets dan in rechtvaardigheid. De mens kan met zijn rede
immers in hun beginselen kennen. Uit de rechtvaardigheid wordt de
rechtvaardigheid wordt de rechtvaardigheid geboren. Die geboren
rechtvaardigheid is het woord van de rechtvaardigheid in zijn oorsprong, in de
barende rechtvaardigheid.
“In Hem was
leven” houdt begin zonder begin in, het leeft niet in eigenlijke zin. Als begin
zonder begin is zij licht en schijnt in zijn oorsprongen. De kennis wordt in en
door die oorsprongen ontward, zonder dit zou zij ondoorzichtig en duister,
beangstigend blijven.
“Het leven
was het licht der mensen” houdt dan in dat de mens door redenering doordringt
tot de oorsprongen.
“Het licht
schijnt in de duisternis” verklaart Eckhart zo: “God alleen is licht en in Hem
is geen enkele duisternis.” “Al het geschapene bespeurt de schaduw vasn het
niets”, dit licht in de duisternis is de kennis uit het latere (a posteriori),
de kennis in het voorstellingsbeeld en door middel van het voorstellingsbeeld. “Het
licht schijnt in de duisternis”. Wat uit het licht voortkomt, evenaart dit
licht niet, het kent gescheidenheid voor wat de vergankelijkheid en negatie van
het geestelijke betreft. Vandaar: “En de duisternis heeft het niet gevat.”
De
gerechtigheid is vergelijkbaar met het licht, de of het rechtvaardige met het
voortbrengsel, het lagere. De rechtvaardigheid is een absoluut begrip, een
halve rechtvaardigheid bestaat niet. Dit geldt ook voor de Zoon van God (een lager
begrip dan, want voortgebracht door – misschien beter: geëmaneerd uit – God:
imago dei. “Het beeld immers, voor zover het beeld is, ontleent dat wat het
niet is, niet aan het subject, waarin het zich heeft gevormd, maar ontleent z’n
hele zijn uitsluitend aan het object, waarvan het beeld is. “
Het beeld
ontvangt z’n hele zijn van het object, want zo niet, dan zou het geen “beeld
van…” zijn. Het beeld is uniek, daarom is ook de Zoon uniek. Het beeld is in
zijn voorbeeld en andersom: “Ik ben in de Vader en de Vader is in mij.” (Joh.
14. Voorbeeld en beeld zijn één. Wat in onze innerlijke beeldvorming
verschijnt, behoeft geen uiterlijk licht. Voorbeeld en beeld zijn gelijktijdig.
Zoon en Vader kennen elkaar als geen ander. Dit is vergelijkbaar met ‘rechtvaardige’
en ‘rechtvaardigheid’, zijnde met zijn, goede met goedheid, concretum en
abstractum (Opmerking 4). Zo is de wijsheid een zuivere uitstroming van God. Dit
alles als verklaring van Joh. 1,1-16.
Logos betekent
in het Latijn zowel denkbeeld als woord. Het eerste brengt niets voort en leidt
tot de logica, het tweede heeft door zijn werkzame kracht vele dingen tot
wording gebracht. Denkbeeld heeft als woord twee mogelijke betekenissen. Als eerste
is het de abstrahering dat door het intellect aan de dingen ontleend wordt. Als
tweede is het ongeveer ons woord ‘concept’, alle mogelijkheden liggen er nog in
besloten. Zo dienen wij het in Joh. 1,1 te lezen. het concept van de
bouwmeester is gelijk aan het door hem gerealiseerde bouwwerk. Vandaar: “In den
beginne was het woord, en God was het woord (zie opmerking 2, nu doet Eckhart
het goed) … en wat gemaakt is, was in Hem leven. Het materiële resultaat bevat
niet meer de idee, want het heeft geen leven in zich. Ten derde kan de logos
ook de idee betekenen, die ten grondslag ligt aan elk ding en de
begripsbepaling fundeert. Ten vierde is het woord de Zoon, die:
1. binnenin is, (Jac. 1)
2. de eerstgeborene van de schepping
(Kol. 1),
3. steeds geboren wordt en altijd
geboren is (zie ergens boven, en
4. uit de Vader voortkomt, doordat het
Gods eigenschap is zichzelf te denken, zoals de Heilige Geest voortkomt uit
Zijn eigenschap lief te hebben.
(Zie
Opmerking 5)
“In ( 1) den
beginne (2) was (3) het woord (4)”. Deze woorden houden meteen al vier
begrippen in. Het vierde is de idee, die ons in staat stelt dingen te
onderscheiden die in de natuur en in het zijn één zijn, en de ordening te
begrijpen. Het denken in God, het eerste
begin van een alles, is geheel intellect in essentie, zuiver denken. Feit en
denken zijn hetzelfde, het woord is niet alleen een ideële verhouding, maar ook
een feitelijke. Het voorzetsel ‘in’ wijst op in-zijn en innerlijk zijn. Het zijn
van God is het innerlijkste van alles, de vermogens van de ziel zijn
innerlijker naarmate ze goddelijker en volmaakter zijn. Het begin houdt
in dat het innerlijkste en eerste van een ieder de idee, het woord is.
Dit houdt
weer in dat er in de godheid een persoonlijke uitstroming en voortbrenging is
van de Zoon door de Vader. De Zoon is met de Vader één van wezen. Er is
onderscheid, want “het woord was bij God”. “God was het woord”, een pure
eenheid in zijn en natuur, want van de idee bestaat niet een idee. Gezien de
persoonlijke uitstroming van de Zoon, het woord, uit de Vader, bestaat een
persoonlijk onderscheid. Uitdrukking en voorstelling zijn steeds het resultaat
van de uitwerking. Het woord is in den beginnen als innerlijke vorm aanwezig,
als concept. “Het woord was bij God” houdt in dat het als voorbeeld aanwezig
is. “God was het woord” houdt in dat zoals de schilder aanwezig is in het
geschilderde, God is in het woord. Zo is de kunst “in den beginnen” in de
kunstenaar. “In den beginne…”: het begin bevat als een oorzaak zijn uitwerking.
Die is eerder en verhevener in haar oorzaak dan ze in zichzelf is. Het begin is
altijd zuiver intellect, daarin is geen ander zijn dan het denken en het heeft
met niets iets gemeen.
De
uitwerking is bij het begin even oud als haar oorsprong. De vorm die de
uitwerking heeft, is eerder en op verhevener wijze als kracht aanwezig in de
idee: “In den beginne was het woord…” De idee is in het intellect, wordt door
het denken gevormd en is niets dan denken: “…en God was het woord…” Ze is even
oud als het intellect, en het intellect zelf: “… dat was in den beginne bij
God.” De betekenis van Joh. 1,1 is veelzinnig. Waarom “… in den beginne…” en
niet: “… vanaf het begin…”? Het woord of de kunst blijft in de kunstenaar, ook
al veruiterlijkt hij die. Zijn in en innerlijkst – zijn is eigen aan het
goddelijke.
De Zoon is
van het begin af aan door de Vader geboren en wordt niettemin altijd geboren. Het
is aan het intellect eigen de dingen in hun beginselen te vatten. Het woord is
niet slechts een voortbrengsel buiten God, maar is in de Vader zelf, gegrond op
de zuivere goedheid van zijn wezen. De kunstenaar kijkt niet zonder meer naar
zijn kunstwerk als iets uiterlijks, maar draagt het beeld in zich. “In den
beginne was …” staat voor de vorm die in de Vader is, “… en het woord was bij
God…” voor de vorm of werking van het voorbeeld bij de Vader. In “… door de
Vader…” wijst ‘door’ “… op de werkende oorzaak of de eigenschap van de
werkzaamheid, terwijl ‘in’ wijst op de natuur van de het einddoel vormende
oorzaak “ Het tweede is beter, omdat daar de notie ‘einddoel’ meespeelt. Wel zijn
in God beide oorzaken begrepen. De conclusie is dat “… het vermogen waarmee de
dingen tot zijn gebracht worden, van het doel afkomstig is, maar hun vorm van
de veroorzaker. Zo hangt ook de wilsvrijheid af van de rede en het intellect. Zo
behoort het vermogen in de godheid om voort te brengen direct tot zijn wezen en
wel oorspronkelijker dan de relatie die het vaderschap is.” (Hier valt niets
meer samen te vatten).
Al het
veroorzaakte bezit weliswaar een waar en edel zijn in zijn oorzaak, maar het
volmaakte zijn bezit het alleen in zijn eerste oorzaak. “Alleen in God, die het
zijn zonder meer is, bezit het veroorzaakte het gehele zijn, overeenkomstig het
later volgende en nog uit te leggen woord: “Door hem geordend zijn alle dingen””.
“… diezelfde
Zoon is in de wereld niet meer in Zijn specifieke hoedanigheid van woord of
idee en kennend intellect, maar in de hoedanigheid van het zijn.” Daarom heeft
de wereld hem niet (ten volle) gekend, gegrepen, begrepen.
“In den
beginne was het woord”, dat is “… het veroorzaakte in zijn allereerste,
wezenlijke en oorspronkelijke oorzaak”. Voor de schepping was er dus niet niets. De passage duidt op het intellect dat
alles heeft geordend. Het woord is “… de idee die bij het intellect en het
kennen hoort.” Augustinus betrekt hier het begrip rechtvaardigheid in, die niet
in God, maar voor God is. God wil door liefde die rechtvaardigheid vatten. De vierslag
van Aristoteles betrekt Eckhart op het woord: de dingen zijn zij: in den
beginne was het woord; hoedanig zijn zij: en het woord was bij God; wat zijn
zij: God was het woord; waarom zijn
zij: dit was in den beginne bij God.
Velen staan
buiten de rechtvaardigheid, zij hebben oren, maar horen niet. Wie de
rechtvaardigheid zoekt, wordt het zoet in zijn hart, het beminde overweldigt
als in het Hooglied de minnende. Het bij God zijn is overweldigend. Augustinus
en Hugo van St. Victor beschrijven deze ervaring. In “… en God was het woord.” lezen
we dat oorsprong en einddoel hetzelfde zijn. “In den beginne was het woord … en
God was het woord.”: het innerlijke en uiterlijke doen en laten moeten op God
als einddoel gericht zijn, dan is je handelen goddelijk. “In den beginne was
het woord”, Gods woord is redelijk, ons handelen moet het voorschrift en de
richtlijnen van de rede volgen, “… de rede die ons wordt ingeprent door het
aangezicht van God. Augustinus leert dat de wet die uitgaat van het aangezicht
van God, rechtvaardig is en goed.
Opmerking 1
Eckhart
vereenzelvigt hier het Woord en de Zoon, waarschijnlijk met 1,14 in gedachten.
Zie verder mijn Voorwoord.
Opmerking 2
Eckhart gaat
hier uit van een foute vertaling. Merkwaardig, want de Vulgata vertaalt goed.
In het Grieks staat: “Ho theos ho logos”. “theos” is subject. Zie verder
mijn Voorwoord.
Opmerking 3
Eckhart gaat
hier lijnrecht in tegen de geloofsbelijdenis van Nicea: “… één in wezen met de
Vader…”.
Wordt
vervolgd. Het Voorwoord wordt na het voltooien van dit document geplaatst.
Opmerking 4
Eckhart
heeft het hier steeds over God. Hij onderscheidt ‘Gottheit’ en ‘Gott’. Over ‘Gottheit’
schrijft hij hier dus niet. Als we op grond van zijn geschriften iets over dit
laatste begrip te weten willen komen, is dit heel moeilijk, want het is in
feite ondefinieerbaar. Zij is “onkenbaar, maar onontkoombaar”, zo heb ik eens
geschreven. Als we er toch iets over willen zeggen, kunnen we vaststellen dat
God ‘essentia’ en ‘esse’ is volgens de woorden van Dr. K. E. Freitag, die een
uitstekende inleiding op Eckhart schreef. In het voorwoord zal ik daar iets
meer over vertellen en de literatuurverwijzing vermelden. Ik citeer hem: “Deze
Gottheit omvat als één geheel ‘essentia’ en ‘esse’. Zij rust in zichzelf, en is
de oergrond van het Zijn en het Niet-zijn. In haar zijn de drie exponenten:
God, Zoon en Heilige Geest één en ondeelbaar. Uit de Gottheit emaneert Gott als
het ‘esse’absoluto’, het absolute zijn, terwijl de Gottheit zoals gezegd Zijn
en Niet-zijn omvat. Wanneer Meister Eckhart leert, dat ‘esse est deus’, dan is
God de eeuwig, dynamisch scheppende potentie, de ‘natura naturans´. Niet éénmaal
heeft God de wereld geschapen, maar Hij schept die eeuwig en onophoudelijk en
wel als ‘natura-naturata. Men vergelijke Tao I en Tao II.”
·
Natura
naturans is in de filosofie van Spinoza de scheppende kracht. Natura-naturata
is het geschapen.
Opmerking 5
Dit is
natuurlijk weer tegen het zere been van de dogmatici, al vermeldt paus Johannes
XXII deze passage niet in zijn bul. Wel werden de uitspraken: “Der gute Mensch
ist der eingeborene Sohn Gottes.” en “Der Vater zeugte mich als seinen Sohn und
als denselben Sohn. Was immer Gott wirkt, das ist Eines; darum zeugt er mich
als seinen Sohn ohne allen Unterschied” door de ban getroffen. Volgens de door
mij samengevatte passage komt de Zoon voort uit de Vader, door een bevruchting
van Maria en de geboorte uit Maria is dus geen sprake. Volgens de
geloofsbelijdenis van Nicea komt de Heilige Geest voort uit de Vader en de Zoon,
terwijl Eckhart alleen de Vader vermeldt. Logisch natuurlijk, want de Zoon is
volgens hem niet de Christus van Paulus, maar de rechtvaardige mens die
representant wordt van God, zoals dit door Johannes van Jezus wordt gezegd.