maandag 2 december 2013



Uitlegging naar het Heilig Evangelie naar Johannes

Vooraf

In het Voorwoord legt Eckhart met een verwijzing naar Ez. 17,3 een verband tussen dit evangelie en de filosofie.

Samenvatting


Eckhart verwijst naar Gen. 1,1. Wat uit iemand komt, zit eerst in hemzelf. Zoals in het zaad het beginsel van de vijg(enboom) zit, zo was in den beginne het woord. Het woord is de uiting van de spreker. Het Griekse woord Logos betekent zowel woord als denken. “Het woord was bij God” houdt een zekere gelijkheid in, de nabijheid, maar ook een ondergeschiktheid. Wat tevoorschijn treedt, is de Zoon die als persoon een ander, maar qua natuur niet een ander is. (Zie Opmerking 1). De zoon is hetzelfde wat de vader of het beginsel is, immers: “het woord was God” (Zie Opm. 2). Zoals de kist het werkzame concept is van de schrijnwerker, de vormgeving van wat in beginsel in zijn geest was, maar qua natuur toch iets anders, zo is het woord, de zoon, wel goddelijk, maar qua natuur niet God (Zie Opmerking 3). De kist is weliswaar naar buiten gebracht, maar blijft ook in de geest van de kunstenaar. Het woord was drukt een substantie uit, de substantie van het beginsel. Het behoort tot het verleden en is daarom juist altijd geboren. Het onvoltooide aspect drukt uit dat het steeds geboren wordt. Het verstand begrijpt het object, het “intelligibele”, kenbare, niet als iets, maar in zijn beginsel. Daarom staat er : “In den beginne…”. Het woord is het concept, het beginsel, van het door de kunstenaar vervaardigde object. De kist is geen object zonder meer, maar kunst, leven. Daarom: “… en het leven was het licht der mensen.” Het woord is ook idee en behoort dus tot het redelijk vermogen van de mens. De mens leeft door kunst en rede en daarom is het woord het leven, dat op zijn beurt het licht der mensen is. Het stoffelijke licht schijnt niet in de duisternis, dit wel. Het woord schijnt, doet leven ontstaan, het is de definitie of de idee van de dingen. Het is in en buiten de dingen en is daarom eeuwig. De cirkel kan uitgewist worden, maar de idee ervan is onvergankelijk. Het schijnt in de duisternis, maar vermengt zich er niet mee: de duisternis heeft het niet gegrepen. De eerste oorzaak bestuurt alle dingen, maar vermengt zich er niet mee. Een “mens, door God gezonden” is het Woord, is de idee van alle dingen.
De rechtvaardige wordt als voorbeeld gesteld. Hij is dit in de hem voortbrengende rechtvaardigheid. Een beperking dus, want als concreet begrip, rechtvaardige, kan hij niet buiten de abstractie, rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid doet zich kennen in de rechtvaardige. De rechtvaardigheid heeft in zichzelf een voorbeeld. De rechtvaardige is van nature rechtvaardig,want de rechtvaardigheid kan iemand niet rechtvaardig maken, evenmin als het witte zwart wit kan maken. De rechtvaardoge is wel de vrucht en de zoon van de rechtvaardigheid. Hier wordt de parallel met Joh. 1 duidelijk, het Woord komt voort uit de Schepper en kan daarbuiten niet existeren. Het “bij” geeft de gelijkheid met God aan. Het begrip “rechtvaardigheid” berust op “in den beginne bij God”, het brengt de rechtvaardige voort. De rechtvaardige houdt zich in de rechtvaardigtheid op en zet zich daaruit voort. Op grond hiervan is hij niet aan beweging en tijd onderworpen. Hij kent niets dan in rechtvaardigheid. De mens kan met zijn rede immers in hun beginselen kennen. Uit de rechtvaardigheid wordt de rechtvaardigheid wordt de rechtvaardigheid geboren. Die geboren rechtvaardigheid is het woord van de rechtvaardigheid in zijn oorsprong, in de barende rechtvaardigheid.



“In Hem was leven” houdt begin zonder begin in, het leeft niet in eigenlijke zin. Als begin zonder begin is zij licht en schijnt in zijn oorsprongen. De kennis wordt in en door die oorsprongen ontward, zonder dit zou zij ondoorzichtig en duister, beangstigend blijven.
“Het leven was het licht der mensen” houdt dan in dat de mens door redenering doordringt tot de oorsprongen.
“Het licht schijnt in de duisternis” verklaart Eckhart zo: “God alleen is licht en in Hem is geen enkele duisternis.” “Al het geschapene bespeurt de schaduw vasn het niets”, dit licht in de duisternis is de kennis uit het latere (a posteriori), de kennis in het voorstellingsbeeld en door middel van het voorstellingsbeeld. “Het licht schijnt in de duisternis”. Wat uit het licht voortkomt, evenaart dit licht niet, het kent gescheidenheid voor wat de vergankelijkheid en negatie van het geestelijke betreft. Vandaar: “En de duisternis heeft het niet gevat.”


De gerechtigheid is vergelijkbaar met het licht, de of het rechtvaardige met het voortbrengsel, het lagere. De rechtvaardigheid is een absoluut begrip, een halve rechtvaardigheid bestaat niet. Dit geldt ook voor de Zoon van God (een lager begrip dan, want voortgebracht door – misschien beter: geëmaneerd uit – God: imago dei. “Het beeld immers, voor zover het beeld is, ontleent dat wat het niet is, niet aan het subject, waarin het zich heeft gevormd, maar ontleent z’n hele zijn uitsluitend aan het object, waarvan het beeld is. “

Het beeld ontvangt z’n hele zijn van het object, want zo niet, dan zou het geen “beeld van…” zijn. Het beeld is uniek, daarom is ook de Zoon uniek. Het beeld is in zijn voorbeeld en andersom: “Ik ben in de Vader en de Vader is in mij.” (Joh. 14. Voorbeeld en beeld zijn één. Wat in onze innerlijke beeldvorming verschijnt, behoeft geen uiterlijk licht. Voorbeeld en beeld zijn gelijktijdig. Zoon en Vader kennen elkaar als geen ander. Dit is vergelijkbaar met ‘rechtvaardige’ en ‘rechtvaardigheid’, zijnde met zijn, goede met goedheid, concretum en abstractum (Opmerking 4). Zo is de wijsheid een zuivere uitstroming van God. Dit alles als verklaring van Joh. 1,1-16.



Logos betekent in het Latijn zowel denkbeeld als woord. Het eerste brengt niets voort en leidt tot de logica, het tweede heeft door zijn werkzame kracht vele dingen tot wording gebracht. Denkbeeld heeft als woord twee mogelijke betekenissen. Als eerste is het de abstrahering dat door het intellect aan de dingen ontleend wordt. Als tweede is het ongeveer ons woord ‘concept’, alle mogelijkheden liggen er nog in besloten. Zo dienen wij het in Joh. 1,1 te lezen. het concept van de bouwmeester is gelijk aan het door hem gerealiseerde bouwwerk. Vandaar: “In den beginne was het woord, en God was het woord (zie opmerking 2, nu doet Eckhart het goed) … en wat gemaakt is, was in Hem leven. Het materiële resultaat bevat niet meer de idee, want het heeft geen leven in zich. Ten derde kan de logos ook de idee betekenen, die ten grondslag ligt aan elk ding en de begripsbepaling fundeert. Ten vierde is het woord de Zoon, die:

1.     binnenin is, (Jac. 1)

2.     de eerstgeborene van de schepping (Kol. 1),

3.     steeds geboren wordt en altijd geboren is (zie ergens boven, en

4.     uit de Vader voortkomt, doordat het Gods eigenschap is zichzelf te denken, zoals de Heilige Geest voortkomt uit Zijn eigenschap lief te hebben.

(Zie Opmerking 5)


“In ( 1) den beginne (2) was (3) het woord (4)”. Deze woorden houden meteen al vier begrippen in. Het vierde is de idee, die ons in staat stelt dingen te onderscheiden die in de natuur en in het zijn één zijn, en de ordening te begrijpen.  Het denken in God, het eerste begin van een alles, is geheel intellect in essentie, zuiver denken. Feit en denken zijn hetzelfde, het woord is niet alleen een ideële verhouding, maar ook een feitelijke. Het voorzetsel ‘in’ wijst op in-zijn en innerlijk zijn. Het zijn van God is het innerlijkste van alles, de vermogens van de ziel zijn innerlijker naarmate ze goddelijker en volmaakter zijn. Het begin houdt in dat het innerlijkste en eerste van een ieder de idee, het woord is.

Dit houdt weer in dat er in de godheid een persoonlijke uitstroming en voortbrenging is van de Zoon door de Vader. De Zoon is met de Vader één van wezen. Er is onderscheid, want “het woord was bij God”. “God was het woord”, een pure eenheid in zijn en natuur, want van de idee bestaat niet een idee. Gezien de persoonlijke uitstroming van de Zoon, het woord, uit de Vader, bestaat een persoonlijk onderscheid. Uitdrukking en voorstelling zijn steeds het resultaat van de uitwerking. Het woord is in den beginnen als innerlijke vorm aanwezig, als concept. “Het woord was bij God” houdt in dat het als voorbeeld aanwezig is. “God was het woord” houdt in dat zoals de schilder aanwezig is in het geschilderde, God is in het woord. Zo is de kunst “in den beginnen” in de kunstenaar. “In den beginne…”: het begin bevat als een oorzaak zijn uitwerking. Die is eerder en verhevener in haar oorzaak dan ze in zichzelf is. Het begin is altijd zuiver intellect, daarin is geen ander zijn dan het denken en het heeft met niets iets gemeen. 


De uitwerking is bij het begin even oud als haar oorsprong. De vorm die de uitwerking heeft, is eerder en op verhevener wijze als kracht aanwezig in de idee: “In den beginne was het woord…” De idee is in het intellect, wordt door het denken gevormd en is niets dan denken: “…en God was het woord…” Ze is even oud als het intellect, en het intellect zelf: “… dat was in den beginne bij God.” De betekenis van Joh. 1,1 is veelzinnig. Waarom “… in den beginne…” en niet: “… vanaf het begin…”? Het woord of de kunst blijft in de kunstenaar, ook al veruiterlijkt hij die. Zijn in en innerlijkst – zijn is eigen aan het goddelijke.



De Zoon is van het begin af aan door de Vader geboren en wordt niettemin altijd geboren. Het is aan het intellect eigen de dingen in hun beginselen te vatten. Het woord is niet slechts een voortbrengsel buiten God, maar is in de Vader zelf, gegrond op de zuivere goedheid van zijn wezen. De kunstenaar kijkt niet zonder meer naar zijn kunstwerk als iets uiterlijks, maar draagt het beeld in zich. “In den beginne was …” staat voor de vorm die in de Vader is, “… en het woord was bij God…” voor de vorm of werking van het voorbeeld bij de Vader. In “… door de Vader…” wijst ‘door’ “… op de werkende oorzaak of de eigenschap van de werkzaamheid, terwijl ‘in’ wijst op de natuur van de het einddoel vormende oorzaak “ Het tweede is beter, omdat daar de notie ‘einddoel’ meespeelt. Wel zijn in God beide oorzaken begrepen. De conclusie is dat “… het vermogen waarmee de dingen tot zijn gebracht worden, van het doel afkomstig is, maar hun vorm van de veroorzaker. Zo hangt ook de wilsvrijheid af van de rede en het intellect. Zo behoort het vermogen in de godheid om voort te brengen direct tot zijn wezen en wel oorspronkelijker dan de relatie die het vaderschap is.” (Hier valt niets meer samen te vatten).




Al het veroorzaakte bezit weliswaar een waar en edel zijn in zijn oorzaak, maar het volmaakte zijn bezit het alleen in zijn eerste oorzaak. “Alleen in God, die het zijn zonder meer is, bezit het veroorzaakte het gehele zijn, overeenkomstig het later volgende en nog uit te leggen woord: “Door hem geordend zijn alle dingen””.
“… diezelfde Zoon is in de wereld niet meer in Zijn specifieke hoedanigheid van woord of idee en kennend intellect, maar in de hoedanigheid van het zijn.” Daarom heeft de wereld hem niet (ten volle) gekend, gegrepen, begrepen.
“In den beginne was het woord”, dat is “… het veroorzaakte in zijn allereerste, wezenlijke en oorspronkelijke oorzaak”. Voor de schepping was er dus niet  niets. De passage duidt op het intellect dat alles heeft geordend. Het woord is “… de idee die bij het intellect en het kennen hoort.” Augustinus betrekt hier het begrip rechtvaardigheid in, die niet in God, maar voor God is. God wil door liefde die rechtvaardigheid vatten. De vierslag van Aristoteles betrekt Eckhart op het woord: de dingen zijn zij: in den beginne was het woord; hoedanig zijn zij: en het woord was bij God; wat zijn zij: God was het woord; waarom zijn zij: dit was in den beginne bij God.
 
Velen staan buiten de rechtvaardigheid, zij hebben oren, maar horen niet. Wie de rechtvaardigheid zoekt, wordt het zoet in zijn hart, het beminde overweldigt als in het Hooglied de minnende. Het bij God zijn is overweldigend. Augustinus en Hugo van St. Victor beschrijven deze ervaring. In “… en God was het woord.” lezen we dat oorsprong en einddoel hetzelfde zijn. “In den beginne was het woord … en God was het woord.”: het innerlijke en uiterlijke doen en laten moeten op God als einddoel gericht zijn, dan is je handelen goddelijk. “In den beginne was het woord”, Gods woord is redelijk, ons handelen moet het voorschrift en de richtlijnen van de rede volgen, “… de rede die ons wordt ingeprent door het aangezicht van God. Augustinus leert dat de wet die uitgaat van het aangezicht van God, rechtvaardig is en goed.


 

Opmerking 1

Eckhart vereenzelvigt hier het Woord en de Zoon, waarschijnlijk met 1,14 in gedachten. Zie verder mijn Voorwoord.


Opmerking 2

Eckhart gaat hier uit van een foute vertaling. Merkwaardig, want de Vulgata vertaalt goed. In het Grieks staat: “Ho theos ho logos”. “theos” is subject. Zie verder mijn Voorwoord.

Opmerking 3

Eckhart gaat hier lijnrecht in tegen de geloofsbelijdenis van Nicea: “… één in wezen met de Vader…”.
Wordt vervolgd. Het Voorwoord wordt na het voltooien van dit document geplaatst. 



Opmerking 4


Eckhart heeft het hier steeds over God. Hij onderscheidt ‘Gottheit’ en ‘Gott’. Over ‘Gottheit’ schrijft hij hier dus niet. Als we op grond van zijn geschriften iets over dit laatste begrip te weten willen komen, is dit heel moeilijk, want het is in feite ondefinieerbaar. Zij is “onkenbaar, maar onontkoombaar”, zo heb ik eens geschreven. Als we er toch iets over willen zeggen, kunnen we vaststellen dat God ‘essentia’ en ‘esse’ is volgens de woorden van Dr. K. E. Freitag, die een uitstekende inleiding op Eckhart schreef. In het voorwoord zal ik daar iets meer over vertellen en de literatuurverwijzing vermelden. Ik citeer hem: “Deze Gottheit omvat als één geheel ‘essentia’ en ‘esse’. Zij rust in zichzelf, en is de oergrond van het Zijn en het Niet-zijn. In haar zijn de drie exponenten: God, Zoon en Heilige Geest één en ondeelbaar. Uit de Gottheit emaneert Gott als het ‘esse’absoluto’, het absolute zijn, terwijl de Gottheit zoals gezegd Zijn en Niet-zijn omvat. Wanneer Meister Eckhart leert, dat ‘esse est deus’, dan is God de eeuwig, dynamisch scheppende potentie, de ‘natura naturans´. Niet éénmaal heeft God de wereld geschapen, maar Hij schept die eeuwig en onophoudelijk en wel als ‘natura-naturata. Men vergelijke Tao I en Tao II.”

·        Natura naturans is in de filosofie van Spinoza de scheppende kracht. Natura-naturata is het geschapen.


   Opmerking 5

     Dit is natuurlijk weer tegen het zere been van de dogmatici, al vermeldt paus Johannes XXII deze passage niet in zijn bul. Wel werden de uitspraken: “Der gute Mensch ist der eingeborene Sohn Gottes.” en “Der Vater zeugte mich als seinen Sohn und als denselben Sohn. Was immer Gott wirkt, das ist Eines; darum zeugt er mich als seinen Sohn ohne allen Unterschied” door de ban getroffen. Volgens de door mij samengevatte passage komt de Zoon voort uit de Vader, door een bevruchting van Maria en de geboorte uit Maria is dus geen sprake. Volgens de geloofsbelijdenis van Nicea komt de Heilige Geest voort uit de Vader en de Zoon, terwijl Eckhart alleen de Vader vermeldt. Logisch natuurlijk, want de Zoon is volgens hem niet de Christus van Paulus, maar de rechtvaardige mens die representant wordt van God, zoals dit door Johannes van Jezus wordt gezegd.