dinsdag 15 oktober 2013


Over een mens van hoge geboorte

Opmerking vooraf

Eckhart zinspeelt op de gelijkenis van de tien ponden (Luc. 19,11-28). In de SV staat “welgeboren”. 

Eckhart:

De hoge geboorte geeft aan “… hoe edel van nature de mens is geschapen en hoe goddelijk datgene is, waartoe hij door genade kan komen…” Eckhart onderscheidt tweeërlei natuur: de geestelijke en de lichamelijke, ofwel de uiterlijke en de innerlijke mens. De uiterlijke mens is gehecht aan het materiële, de oude mens volgens de Bijbel. Een goede geest spoort de mens ertoe aan een innerlijk mens te worden, een boze geest werkt in het tegendeel, via de uiterlijke mens wil hij de innerlijke beïnvloeden. De slang praatte met Eva om Adam te bewerken (!). Hij is de akker waarin God zijn beeld en gelijkenis heeft gezaaid. Hij is de goede boom die goede vruchten voortbrengt in tegenstelling tot de uiterlijke mens, over wie Paulus klaagt (Rom. 7,24).Volgens Seneca en Cicero is geen begaafde mens zonder God. Het zaad is in de mens geplant en moet tot zijn bestemming, God, komen.

Augustinus

Augustinus onderscheidt de volgende stadia van verinnerlijking en vernieuwing:
1.     De mens kan met heilige voorgangers voor ogen nog niet zelfstandig lopen.
2.     De mens richt zich nu op het onderwijs van God en keert het mensdom de rug toe.
3.     De mens heeft geen enkele neiging tot kwaad of onrecht meer, heeft een afkeer van alles wat niet godgelijk of vreemd is.
4.     De mens raakt meer en meer geworteld in de liefde van en tot God en is bereid leed te verdragen.
5.     De mens leeft stil en vredig in zichzelf, rustend in de rijkdom en overvloed der hoogste, onuitsprekelijke wijsheid.
6.     De mens is omgevormd door Gods eeuwigheid, los van het vergankelijke leven en is evenbeeld, kind, van God geworden. Hij heeft zijn bestemming, eeuwige rust en zaligheid, eeuwig leven bereikt. Gods zaad en evenbeeld zijn zo in de mens gedrukt en vormen diens zielegrond, een levende bron.

Eckhart weer aan het woord

Origenes formuleert de metafoor dat die bron met materiële begeerten kan worden dichtgegooid en refereert hierbij aan Gen. 21, 22-34. Zo bedekt een wolk de voortdurend schijnende zon, zo bedekt hout of steen de daarin verborgen vorm, die door de kunstenaar wordt ont-dekt. Augustinus schrijft dat de mensenziel zich opwaarts moet richten tot de zon. Laat zij zich bedekken, dan schijnt het licht in de duisternis. De aanslag moet van het zilver worden gewreven, wil het in schoonheid glanzen. Bemiddeling is God vreemd, onderscheid breekt de eenheid. De goddelijke natuur is één, de mens die God wil vinden, moet één zijn (dus niet afgeleid door aardse zaken). Het ene is geboren uit God, wordt gevonden in God. Nederigheid is zich voegen naar God. De mens staat boven de natuur, boven plaats en tijd, boven lichamelijkheid. Dat alles is nietig, de mens die louter leven wil zijn, waar en goed, stelt zich daar boven.

Kennis van God

Wie God onverhuld kent, kent ook het geschapene. Kennis is een licht van de ziel, ook kennis van het kwade. Kennis van het geschapene is avondinzicht, kennis daarvan in God is morgeninzicht. De mens van hoge geboorte is éèn en kent God en schepping in eenheid. Zo wordt de ziel stil in het zijn van God zonder besef van het zijn en van God. Heeft zij daar wel besef van, dan ziet zij zichzelf van buitenaf. Het vermogen om te zien is iets anders dan het vermogen om te herkennen wat men ziet. God te kennen als de enige ware God, dat is eeuwig leven.

Eenheid

De natuur begint haar activiteit met het zwakste, God de zijne met het volmaakte. Daardoor is het vermogen om te zien zwakker dan het besef van het zien. Het aanschouwen van God schenkt de zaligheid. Een `mens van hoge geboorte … moet in zichzelf één zijn en moet dat zoeken in zichzelf en in het ene en het verwerven in eenheid.”.
“’Ik’, zo zegt de Heer door middel van de profeet Hosea, ’wil de hooggeboren ziel leiden in een eenzaamheid, en ik wil daar spreken in haar hart´, een met een, een van een, een in een en een in een voor eeuwig. Amen”.
Aldus het besluit van dit traktaat.

Opmerkingen

  1. “Bemiddeling is God vreemd”, dat is een vergaande opvatting. Zo wordt het dogma van de kerk aangetast, als zou Jezus de godmenselijke bemiddelaar tussen God en mens zijn. Eckhart schrijft niet voor niets dat elk mens zoon van God kan worden. Vooral in het Evangelie naar Johannes zien wij Jezus als mens geschilderd, die door de doop in de Jordaan tot een buitengewone, messiaanse taak wordt geroepen. Als mens beleeft hij de eenheid met God door zich volledig in diens wil te voegen. Zo wordt hij zoon van God. De bul van Johannes XXII “verdammt” de volgende, 22e uitspraak van Eckhart: “Der Vater zeugt mich als seinen Sohn und als denselben Sohn. Was immer Gott wirkt, das ist Eines; darum zeugt er mich als seinen Sohn ohne allen Unterschied”.   
  2. De kennis is bij Eckhart een centraal gegeven. Als mysticus is en blijft hij rationeel.  Kennis in God is morgeninzicht. Het ervaren van God is mogelijk door kennis van God. Dit in acht genomen het onderscheid dat Eckhart maakt tussen God en de godheid. Ik citeer hier Frans Maas in zijn inleiding tot Van God houden als van niemand, p. 24:
“Wanneer de mens terugkeert naar God en niet bij God, van wie hij uitging, blijft stilstaan, breekt hij door naar de Godheid. Daar ónt-wordt God. Verborgen donker, ondoorgrondelijke zee, bodem, bron, stille kamer van eeuwig vaderschap: met deze woorden duidt Eckhart de Godheid aan, God in zichzelf die onbekend is en blijven zal. Dat is het uiteindelijk thuis van God en van de mens. De afgescheidenheid van elke uiterlijke verhouding tussen God en mens wordt definitief voltooid in de doorbraak naar de Godheid. Daar vallen oorsprong en einde samen.”
   3.     Het is duidelijk dat Eckhart de gelijkenis van de tien ponden niet exegetisch, maar typologisch bespreekt, geheel in de trant van zijn tijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten