Meister Eckhart, Reden der
Unterweisung
(Quint) Levenslessen
(Jellema)
“Dit zijn de
lessen die de vicaris van Thüringen, de prior van Erfurt, broeder Eckhart van
de orde der dominicanen, aan de kloosterlingen gaf, wanneer zij ’s avonds in
leergesprekken bij elkaar zaten en zij hem in verband hiermee veel vragen
stelden.” (vert. C.O. Jellema)
Over ware gehoorzaamheid ten eerste (Quint, p.53-54, Jellema p. 242-243)
De primaire deugd is ware en volkomen gehoorzaamheid; die bewerkt het beste. Niet de vraag naar de eigen wil, maar die naar Gods wil is van belang. Wie zijn eigen wil volledig opgeeft, leert Gods wil volgen. Waar leegte ontstaat door het prijs geven van eigen wil, treedt God in. Bidden is vragen naar Gods wil.
(Gerard
Visser schrijft in De Gids van juni en juli 2009, p. 523-526 het volgende:
“In de
wijsgerige en artistieke bezinning heeft zich op basis van de onmiddellijke
levende ervaring een omwenteling voltrokken, waarin een denken in substanties
plaatsmaakt voor aandacht voor het raadsel van het ene in het hart van het
leven … De godsgeboorte in de ziel is het
innerlijk ontvangen worden door de wijdte van een ontvankelijkheid die mij – in
mij – bij zichzelf naar binnen roept. Waar ontspringt Nietzsches amor fati aan? Wat heeft hem doen Ja
zeggen tegen zelfs de kleinste belevenis? Is dat nog een wil tot macht? Dat moet
in de grond deze ontvankelijkheid zijn.”
De puntjes
in dit citaat beslaan bijna vier pagina’s, te veel om over te typen. Ik kan u
dit artikel van harte aanbevelen. Het is ook gepubliceerd in: Gerard Visser, Water dat zich laat oversteken,
Amsterdam, 2011, p. 143-159. Een heel instructief artikel!)
Over
het krachtigste gebed en over het zuiverste handelen (Quint, p.54-55, Jellema p. 243-244)
Het krachtigste gebed komt uit een leeg gemoed. (2 Dit is aan niets gebonden, niet door zichzelf vertroebeld, maar verzonken in de wil van God. Een zodanig gebed kan leiden tot een zich verenigen met God. (3 Over mensen die zichzelf niet kunnen loslaten en eigenwillig zijn (Quint, p.55-56, Jellema p. 244-246) Niet een omgeving als die van een klooster brengt je bij God. Eigenwilligheid Is ook daar mogelijk. Het zoeken naar vrede in uiterlijke zaken lost niets op. Het gaat erom jezelf los te laten, je van je eigenwilligheid te bevrijden. Petrus liet relatief kleine zaken achter zich, netten en een boot, maar daarmee alles wat op de wereld gericht is. “Zalig zijn de armen van geest…” wil zeggen: van wil. Jezelf verloochenen, jezelf loslaten waar je jezelf aantreft: dat alleen is van belang. (4
(1 Eckhart zegt in Predigt 46: “Ich pflege manchmal, wenn ich beten soll, ein Wörtlein zu sprechen und sage dann: Herr, dies ist doch so gering, um das wir dich bitten!Wenn mich jemand darum bäte, so täte ich’s ihm, und dir fällt es dir leicht es zu geben, wenn wir alle Dinge in der Gerechtigkeit zu lassen vermöchten.”
(2 We zullen dit begrip nog vaak tegenkomen bij Eckhart. Het begrip ‘loslaten’ houdt onmiddellijk verband met dit lege gemoed, evenals ‘Gods geboorte in de ziel’, het eindresultaat van het hele gebeuren. Kort gezegd komt het erop neer dat de mens alle betrokkenheid op het materiële moet loslaten (weer een vast begrip bij Eckhart). Hij moet betrokken raken op het de goddelijke eenheid, en niet op het ‘dit en dat’, de veelheid in de wereld. De menselijke ziel moet zich geheel ontdoen van de beelden van de geschapen werkelijkheid. Dan ontstaat er leegte, ruimte in de ziel en in die leegte kan God binnenkomen. Dan is deze mens zoon van God als afspiegeling van Jezus. Dat is de geboorte van God in de ziel, een gebeuren dat niet eenmalig is, maar zich steeds herhaalt, vandaar ‘de eeuwige geboorte’.
(3 We moeten ons goed realiseren dat dit geen gebeuren is, waarin de mens actief betrokken is. Nee, dit loslaten gebeurt passief, al is de intentie daartoe natuurlijk wel bij de mens aanwezig. Zou dit een actief handelen zijn, dan zou er een contradictio in terminis ontstaan: de mens wil iets, terwijl hij juist gaat loslaten. Gerard Visser drukt dit mooi uit in de titel van zijn boek Water dat zich laat oversteken, een citaat uit een Frans gedicht. De vereniging met God gaat dus niet uit van de mens, zoals bij veel mystici, maar het initiatief is dat van God.
(4 Zo kan Eckhart zelfs te verstaan geven: “Het hoogste en het meest uiteindelijke dat de mens kan laten, dat is dat hij God zelf omwille van God laat.” God laten betekent God als voor ons vatbare entiteit loslaten, opdat niet wij ons op Hem fixeren, maar Hij in ons binnenstroomt en werkzaam wordt. Gerard Visser, Water dat zich laat oversteken, p. 44/45
Het krachtigste gebed komt uit een leeg gemoed. (2 Dit is aan niets gebonden, niet door zichzelf vertroebeld, maar verzonken in de wil van God. Een zodanig gebed kan leiden tot een zich verenigen met God. (3 Over mensen die zichzelf niet kunnen loslaten en eigenwillig zijn (Quint, p.55-56, Jellema p. 244-246) Niet een omgeving als die van een klooster brengt je bij God. Eigenwilligheid Is ook daar mogelijk. Het zoeken naar vrede in uiterlijke zaken lost niets op. Het gaat erom jezelf los te laten, je van je eigenwilligheid te bevrijden. Petrus liet relatief kleine zaken achter zich, netten en een boot, maar daarmee alles wat op de wereld gericht is. “Zalig zijn de armen van geest…” wil zeggen: van wil. Jezelf verloochenen, jezelf loslaten waar je jezelf aantreft: dat alleen is van belang. (4
(1 Eckhart zegt in Predigt 46: “Ich pflege manchmal, wenn ich beten soll, ein Wörtlein zu sprechen und sage dann: Herr, dies ist doch so gering, um das wir dich bitten!Wenn mich jemand darum bäte, so täte ich’s ihm, und dir fällt es dir leicht es zu geben, wenn wir alle Dinge in der Gerechtigkeit zu lassen vermöchten.”
(2 We zullen dit begrip nog vaak tegenkomen bij Eckhart. Het begrip ‘loslaten’ houdt onmiddellijk verband met dit lege gemoed, evenals ‘Gods geboorte in de ziel’, het eindresultaat van het hele gebeuren. Kort gezegd komt het erop neer dat de mens alle betrokkenheid op het materiële moet loslaten (weer een vast begrip bij Eckhart). Hij moet betrokken raken op het de goddelijke eenheid, en niet op het ‘dit en dat’, de veelheid in de wereld. De menselijke ziel moet zich geheel ontdoen van de beelden van de geschapen werkelijkheid. Dan ontstaat er leegte, ruimte in de ziel en in die leegte kan God binnenkomen. Dan is deze mens zoon van God als afspiegeling van Jezus. Dat is de geboorte van God in de ziel, een gebeuren dat niet eenmalig is, maar zich steeds herhaalt, vandaar ‘de eeuwige geboorte’.
(3 We moeten ons goed realiseren dat dit geen gebeuren is, waarin de mens actief betrokken is. Nee, dit loslaten gebeurt passief, al is de intentie daartoe natuurlijk wel bij de mens aanwezig. Zou dit een actief handelen zijn, dan zou er een contradictio in terminis ontstaan: de mens wil iets, terwijl hij juist gaat loslaten. Gerard Visser drukt dit mooi uit in de titel van zijn boek Water dat zich laat oversteken, een citaat uit een Frans gedicht. De vereniging met God gaat dus niet uit van de mens, zoals bij veel mystici, maar het initiatief is dat van God.
(4 Zo kan Eckhart zelfs te verstaan geven: “Het hoogste en het meest uiteindelijke dat de mens kan laten, dat is dat hij God zelf omwille van God laat.” God laten betekent God als voor ons vatbare entiteit loslaten, opdat niet wij ons op Hem fixeren, maar Hij in ons binnenstroomt en werkzaam wordt. Gerard Visser, Water dat zich laat oversteken, p. 44/45
Over
mensen die zichzelf niet kunnen loslaten en eigenwillig zijn
Niet een omgeving
als die van een klooster brengt je bij God. Eigenwilligheid is ook daar
mogelijk. Het zoeken naar vrede in uiterlijke zaken lost niets op. Het gaat
erom jezelf los te laten, je van je eigenwilligheid te laten bevrijden. Petrus liet relatief kleine zaken achter zich,
netten en een boot, maar daarmee alles wat op de wereld gericht is. “Zalig zijn
de armen van geest”wil zeggen: van wil. Jezelf verloochenen, jezelf loslaten
waar je jezelf aantreft: dat alleen is van belang.
Commentaar
1 Dit is
natuurlijk voor ons, levend in de maatschappij van de 21e eeuw, een
zware opgave. Te zwaar, zijn we misschien geneigd te zeggen. Maar als ik denk
aan een mens als Henri Nouwen, moet ik toegeven dat het wel mogelijk is.
2
Interessant is dat Eckhart weinig op heeft met het kloosterleven. Hij was een
man van de wereld: geleerde, bestuurder, zielzorger. Het gaat hem blijkbaar
niet om een levenswijze, maar om een levensinstelling.
3 Hoewel het
Lied van de Mensenzoon in Fil. 2, 5-11 een veel becommentarieerd Bijbelgedeelte
is, heb ik er nooit iets over gelezen met betrekking tot Eckhart. Toch zou dit
wel van toepassing zijn. Lees het er maar op na en let in het bijzonder op de
verzen 7 en 8. Gebruik liefst niet de NBV, er zijn ook veel goede vertalingen.
Over
het nut van jezelf loslaten, zowel van binnen als naar buiten toe
Loslaten
heeft iets wederkerigs, naarmate je meer loslaat, “uittreedt uit het jouwe,
treedt God in met al het Zijne”. Het gaat niet om wat je doet, maar om wie je
bent. Niet je daden heiligen jou, maar als je heilig bent, heilig je je daden.
Commentaar
1 de geciteerde zin is een van de
essenties van Eckharts denken. Uittreden uit het jouwe is synoniem met loslaten
en loslaten is niet afzien van alle wereldse zaken, maar doen wat voor handen
is zonder enige maatschappelijke ambitie, zonder op eer en aanzien uit te zijn.
Het is daarbij ook al je wensen en verlangens laten varen met uitzondering van
de wens dat God in je zal intreden. Wat dit voor consequenties heeft voor het
gebed, schrijft Eckhart elders.
2 In de laatste zin toont Eckhart dat
hij niets op heeft met de Rooms-katholieke leer van de goede werken, waarvan de
aflaat in de 16e eeuw een voor de kerk fataal uitvloeisel was. Dit
was immers voor Luther een van de directe aanleidingen voor zijn 95 stellingen.
3 Voor het begrip “heilig” kunnen we
het beste bij het jodendom te rade gaan. Daar is “heilig” niet: zonder zonden,
maar rechtvaardig in die zin dat je leeft naar de wens van God. Als je zo leeft, zijn je daden niet uit
eigenbelang verricht.
Let op wat het
wezen en de grondslag goed maakt"De grondslag waardoor het wezen van de mens en zijn bestaansbasis werkelijk goed zijn en waaraan zijn daden hun goedheid ontlenen, dat is: dat het menselijk gemoed geheel en al God is toegewend. (…) Daarom: aan wie zich volkomen aan God hecht, hecht zich aan al wat Goddelijk is, en hem ontvlucht alles wat aan God ongelijk en vreemd is.”
Commentaar
Met deze twee citaten is het hele gedeelte weergegeven. Na het lezen van de vorige paragrafen, is dit een logisch vervolg. God is Een. Alles wat buiten God is, behoort niet tot dat Ene. Ofwel wij hechten ons aan God de Ene, ofwel wij hechten ons aan de wereld. Die wereld verdwijnt juist uit onze wensen en verlangens, als wij God zoeken.
Over
afgescheidenheid en het bezitten van God
Je hoeft de
wereld niet te mijden om God te zoeken. “De mens moet God aannemen in alle
dingen en zijn gemoed eraan wennen, dat God steeds tegenwoordig is in zijn
gemoed en zijn beogen en liefde.” Je hoeft je niet door de wereld belemmerd te
voelen. “Want de belemmering zit in hemzelf, omdat in hem niet alles God
geworden is.” Dit waarlijk bezitten van God berust op een juiste gemoedsgesteldheid
en op een geestelijk, innerlijk gericht en geconcentreerd zijn op God.” Dit
houdt niet in dat je voortdurend aan Hem moet denken. Een gedachte God is geen
God. Niet uiterlijk, maar innerlijk moet je de wereld loslaten. “… en in zijn
onthechting en inkeer wordt hem zijn geliefde aanwezige God ingeprent.” Wie
dorst heeft, voelt voortdurend de behoefte aan drank. Wie God liefheeft, voelt
dit voortdurend. “Veel godgevalliger is de mens die alle dingen voor goddelijk
neemt en voor meer dan zij op zichzelf zijn.” Dat vereist scherpe innerlijke
observatie. Je moet niet de uiterlijke eenzaamheid zoeken, maar innerlijk
eenzaam zijn. “Zo moet ook de mens van goddelijke tegenwoordigheid doordrongen
zijn en met de vorm van zijn geliefde God doorvormd ziin en in Hem
verwezenlijkt zijn, zodat Gods tegenwoordigheid zonder enige inspanning voor
hem straalt; zodat hij bovendien los van de dingen komt te staan en tegenover
alles een vrijheid behoudt.” Dit vereist een leerproces vol concentratie en
aandacht.
Commentaar
In dit naar
verhouding lange hoofdstuk zien we dat Eckhart het kloosterleven overbodig
neemt. Het gaat er niet om je lijfelijk af te zonderen, maar om God in je toe
te laten, “geestelijk, innerlijk geconcentreerd zijn op God”. Dan hoef je de wereld niet los te laten, maar
wat buiten God is, laat je vanzelfsprekend los. Je moet God niet in de
buitenwereld zoeken, maar hem ervaren in je gemoed, je gericht zijn op, je
liefde. Het is als met dorst, zolang die niet gelaafd is, voel je die onophoudelijk. Dit alles vereist introspectie, die minstens
even goed buiten als in het klooster kan beoefend worden.
Hoe
de mens zo verstandig mogelijk moet handelen
Als je hart
van God vervuld is, moet je je wel voor mensen van nut betonen. In alles vinden
wij immers God. Als je dit doet vanuit
een gelijkmatig gemoed, straalt God onverhuld in je bezigheden. Je moet God
laten zijn in al wat je doet.
Commentaar
Dit is
waarschijnlijk nog niet de fase, waarin God in je geboren is, doordat je alles
hebt losgelaten, waardoor je ziel zich geheel openstelde voor God. Het gaat
niet om de ziel, maar om het hart, ook wel het gemoed, zoals Eckhart dit even
verder noemt. Je hart is vervuld van God, je bent dan wel een eind op weg, want
dit weerhoudt je van heel veel wensen gericht op zaken die buiten God zijn. Dit
stemt je gelijkmatig en je ziet dat je in wat je doet, God uitstraalt. Zo moet
je God laten zijn in al wat je doet.
Over
de niet aflatende vlijt om steeds beter te worden
“Ook moet
niemand zo tevreden zijn met wat hij deed of doet, dat hij zich in zijn doen en
laten vrij en zelfverzekerd gaat voelen zijn geest luiert en inslaapt. Hij moet
zich steeds verheffen met de beide krachten van zijn intellect en zijn wil en
daarin zijn hoogste goed zoeken en zich met verstand voor elke uiterlijke en
innerlijke schade hoeden; zo verzuimt hij nergens ooit iets, doch verbetert
zichzelf voortdurend in hoge mate.”
Commentaar
Het is
onmogelijk deze korte paragraaf, die uit slechts één zin bestaat, samen te
vatten. Het is wel een belangrijke paragraaf. We zien hier dat Eckhart
duidelijk kiest voor een vita activa. We zagen al eerder dat hij het
kloosterleven niet noodzakelijk acht. Je moet zorgen dat je geestelijk niet lui
wordt en je intellect en je wil gebruiken. Eckhart is in de eerste plaats een
rationeel denker, hij kiest voor het intellect. De beleving komt later aan de
orde.
Hoe de neiging tot zondigen de mens te allen
tijde baat brengt
Eckhart
verdeelt de gelovigen in twee groepen:
1. mensen met last van aanvechtingen
2. mensen zonder last van aanvechtingen
Groep 1 is
zeer verdienstelijk, mits zij de aanvechtingen weerstaat. Je groeit daardoor in
kracht. “De deugd wordt in zwakheid volbracht”. (Paulus, 2 Kor. 12,5). “De
neiging om te zondigen is geen zonde.”
Zonder die zou je stuurloos zijn en de eer van de strijd missen. Wie de
prikkel weerstaat, oefent zich in deugdzaamheid.
Commentaar
We hebben
niets aan heiligen, als zij niet ook aanvechtingen zouden ervaren. Daar komt
deze paragraaf op neer. Het Bijbelcitaat kon ik niet vinden, maar ik heb niet
alle vertalingen nagezocht. “Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht”, aldus de
Statenvertaling. Even daarvoor beroemt Paulus zich op zijn zwakheid (vers 5 van
hetzelfde hoofdstuk).
Hoe de wil tot alles in staat is en hoe alle deugd berust op de wil, mits deze rechtvaardig is
In de goede
wil ligt de deugd besloten. Je goede wil is Gods wil, dus zal hij die ten
uitvoer brengen. Volgens God is iets willen doen, als je het kunt, gelijk aan
het gedaan te hebben. De wil is de
juiste, “… wanneer hij zich heeft losgemaakt van zijn subject en zichzelf
achter zich heeft gelaten en in de wil van God is omgegoten en omgevormd. Het
wezen van de liefde vindt zijn plaats in de wil. Een daad van liefde is niet
onverdacht, kan dienen tot het eigen ego. Een nuchtere levenshouding is daarbij
gewenst. Wat je aan eigen behoefte opgeeft omwille van de liefde, zul je
honderdvoudig terugontvangen. Liefde staat hoger dan het zelf getroost willen
zijn. De vrienden van God zijn nooit zonder troost, want wat God wil, is hun de
hoogste troost.
Een citaat:
“En evengoed als God niet door menigvuldigheid versnipperd en verstrooid kan
worden, kan ook zo’n mens (nl. de mens die “… niets anders beoogt en zoekt en
proeft dan God”) door niets verstrooid of versnipperd worden, want hij is één
in het Ene waar alle menigvuldigheid één en een onvermenigvuldigdheid is.`
Commentaar
De
grondgedachte bij deze paragraaf is dat je je eigen ambities en verlangens moet
loslaten en dat je geheel gericht bent op de wil van God. Dan is jouw willen
gelijk aan Gods willen en dan ben je van goeden wil. Een goede daad om in aanzien te geraken
strookt hier niet mee. Eckhart benadrukt ook hier een nuchtere levenshouding.
Wie liefde schenkt, ontvangt liefde, zelfs honderdvoudig. Dat is de troost van
hen die niet op getroost worden gericht zijn.
Het citaat
geeft aan dat de mens zich moet richten op de Ene God en alle `dit en dat`,
zoals Eckhart dit elders noemt, moet loslaten. Dan zal hij opgenomen worden in
de Ene.
Wat
de mens moet doen als hij God mist en God zich heeft verborgen
De goede wil
mist God niet. Het gevoel doet dit soms wel. Zoek God waarin je Hem hebt losgelaten.
Die goede wil mag niet de eigen wil zijn. Die moet je opgeven en zoeken naar
Gods allerliefste wil. Daarin moet je geheel intreden. Hij is in God en God is
in hem. Als jij lijdt, lijdt God eerst. Alle negatieve zaken worden positief.
In de duisternis wordt men eerst goed het licht gewaar. Dan wordt een misstap
door God opgevangen.
Commentaar
Heel
duidelijk is dat niet God zich heeft geborgen, maar dat je Hem hebt losgelaten.
Dat moet in een handeling zijn gebeurd. Vandaar dat je God moet zoeken waar je
Hem hebt losgelaten. Die handeling kun je achteraf misschien herstellen,
misschien alleen maar betreuren. In ieder geval kom je hierin tot zelfinzicht
en dan komt volgens Eckhardt God terug. Je moet je eigen wil opgeven en in elke
situatie zoeken naar wat Gods wil is. Die moet je uitvoeren. Dan heb je jezelf
losgelaten en kan Gods eeuwige geboorte in je worden voltrokken. Je kunt dan
nog lijden aan eerdere handelingen, maar die betreurde God al voordat jij dit
deed. Dan worden die negatieve zaken alsnog
positief, ook al kon je je daad niet meer veranderen. Die misstap wordt dan
door God opgevangen.
De eeuwige geboorte
Voor een
goed verstaan van dit begrip citeer ik Gods
geboorte in de ziel uit het Glossarium op p. 164/165 van de in de
literatuuropgaven tekstuitgave van De
Goddelijke troost. Ik laat hierin alle verwijzingen naar andere verklaarde
woorden weg.
“Door zich
af te wenden van het rijk der schepselen maakt de mens zijn ziel leeg van de
veelheid van de geschapen voorstellingen. De menselijke ziel is in staat zich
volledig van het rijk der schepselen af te wenden doordat zij het vermogen tot
ontkenning van de geschapen werkelijkheid heeft. De ziel kan zich dingen
voorstellen die niet bestaan en zij kan bestaande dingen denken als
niet-bestaand. Heeft de menselijke ziel zich geheel ontdaan van de beelden van
de geschapen werkelijkheid en daarmee de veelheid van de werkelijkheid
‘ontkend’, dan kan de goddelijke eenheid, die aan de veelheid als haar
fundament voorafgaat, volledig bezit van de ziel nemen. Op dat moment spreekt
men van Gods geboorte in de menselijke ziel. De ziel wordt Goddelijk en deelt
met God de goddelijke natuur. Evenals de goddelijke natuur van de Vader zich
uitdrukt in de goddelijke natuur van de Zoon, Jezus Christus, zo drukt nu ook
de goddelijke natuur zich uit in de menselijke ziel. Daarom spreekt men ook wel
van Christus’ geboorte in de menselijke ziel. Want zoals in de persoon van
Jezus Christus de goddelijke natuur de menselijke natuur heeft aangenomen, zo
kan dit ook in de menselijke ziel gebeuren.”
De bul van Johannes XXII
Uiteraard
beschouwde men deze gedachte als in strijd met de kerkelijke leer. In zijn bul In agro dominico citeert paus Johannes
XXII als tiende uitspraak de volgende:
“Wij worden
volledig omgevormd in God en in hem veranderd; op gelijke wijze, zoals in het
sacrament het brood veranderd wordt in het lichaam van Christus: zo word ik in
hem veranderd, zodat hij zelf mij doet verschijnen als zijn Zijn als één, niet
(alleen als) gelijk; bij de levende God is het waar dat er geen onderscheid
bestaat.” (Quint, p. 51, door mij vertaald)
Dit
gaat over zonden, hoe je daar tegenover moet staan, als je gezondigd hebt
Als de zonde
je berouwt, is de zonde geen zonde meer. God is genadig. Maar een zonde moet
ongewild zijn, zo niet, dan geldt deze troost niet. Wens niet dat je een zonden
niet begaan zou hebben, je wordt door die zonde “… tot grotere liefde verplicht
en vernederd en gedeemoedigd.” Wie zich van zijn zonde verlost weet, zal Gods
liefde ervaren, niet zijn vergelding. Hij heeft geleden aan je zonde, maar dit
spijt Hem niet, want je komt “… tot een dieper besef van Zijn liefde.” Je
groeit in liefde en dankbaarheid. Besef van zonde leidt tot deemoed, vroomheid
en liefde.
Commentaar
Ook deze
passage is weer revolutionair voor het toenmalige en ook het huidige
theologische denken. De Rooms-Katholieke Kerk oefende geweldig veel macht uit
over de mensen door hen met schuldgevoel te beladen en daarna door
priesterlijke bemiddeling al of niet vergeving te schenken.Eckhart veegt die
bemiddelende rol van de priester resoluut opzij. Als je besef van schuld hebt,
is God in Zijn liefde genadig. Eigenlijk is het niet zo gek om weliswaar
ondoordacht te hebben gezondigd, want dan kun je juist Gods genade en liefde
ervaren. Dat maakt je bescheiden,
liefdevol en dankbaar. Over bewust zondigen spreekt Eckhart niet, dat is voor
zijn gehoor, veelal dominicanessen, niet van belang.
Over
tweeërlei berouw
Tijdelijk of
zinnelijk berouw brengt je tot vertwijfeling. In goddelijk berouw richt je je
tot God, die je ziel tot geestelijke vreugde verheft. Hoe dieper het berouw,
des te intenser is de Goddelijke wil tot vergeving. Het brengt je tot afkeer
van zonden. Dat leidt weer tot vertrouwen en zekerheid. Hoe meer de mens
gezondigd heeft, des te meer zal hij zich in ongedeelde liefde aan God
verbinden. Het leidt tot een staat waarin men zonder zonde is op grond van dit
goddelijk berouw. Hoe meer je de zonde serieus neemt, des te meer is God bereid
die zonde te vergeven. De zonden verdwijnen in Gods afgrondelijke liefde, het
berouw is volkomen geworden.
Commentaar
In dit stuk
bouwt Eckhart voort op de vorige paragraaf. Het gaat Eckhart niet om schuld en
boete, maar om berouw en vergeving. Hoe dieper het berouw, des te meer reden
voor God tot vergeving.
Over
het ware vertrouwen en over de hoop
Liefde is te
herkennen aan vertrouwen. God kun je nooit te veel liefhebben en nooit te veel
vertrouwen. Die liefde en dat vertrouwen worden nooit beschaamd en wekken
zekerheid.
Over
tweeërlei zekerheid betreffende het eeuwige leven
De eerste
zekerheid wordt aan slechts weinig mensen door openbaring geschonken. De tweede
komt voort uit liefde en vertrouwen, die twijfel en wanhoop uitsluiten. ”De
liefde kent geen vrees”. (Paulus?). Gods liefde als antwoord op die van de mens
wist de zonde uit.
Hoe
de mens vrede kan hebben, wanneer hij zich niet in moeilijke omstandigheden
bevindt, zoals Christus en veel heiligen; hoe hi God moet navolgen
Vrees niet
dat God zich op grond van je tekortkomingen van je verwijdert. Hij is je altijd
nabij. Navolgen kan langs velerlei wegen, niet altijd door uiterlijke
ontberingen. “God heeft het heil voor een mens niet gebonden aan een bepaalde
levenswijze.” “Een ieder houde zich aan zijn goede levenswijze en betrekke
daarin alle andere en neme daarin al het goede en alle levenswijzen als het
ware op.” Je kunt Jezus niet in alle opzichten, zoals veertig dagen vasten,
navolgen. Zoek je sterke kanten in het goede en richt je daarop.
Hoe
het de mens past om te gaan met fijne spijzen, deftige kleren en vrolijk
gezelschap, waarmee hij van nature omgeven is.
Goede
kleding, goede spijzen, ze zijn niet verwerpelijk, maar je moet er boven staan,
je er ook niet aan hechten. Je innerlijk moet aan het uiterlijke richting
geven. Laat je door God leiden en bepaal je tot een goede en juiste wil. Mijd
het uitzonderlijke, maar koester het in anderen. Verplaats je innerlijk in
Jezus, vorm zijn weerschijn, jouw daden moeten de zijne zijn.
Waarom
God vaak toelaat dat mensen die werkelijk goed zijn dikwijls verhinderd worden
om het goede te doen.
Het is goed,
dat mensen hun wereldlijk houvast verliezen, want dan vinden zij dit bij God.
“Hoe naakter en lediger het gemoed in God valt en door Hem wordt opgevangen,
des te dieper wordt de mens in God verplaatst en voor God ontvankelijk in al
Zijn kostbare gaven.”
Waarom
God vaak toelaat dat mensen die werkelijk goed zijn dikwijls verhinderd worden
om het goede te doen.
Het is goed,
dat mensen hun wereldlijk houvast verliezen, want dan vinden zij dit bij God.
“Hoe naakter en lediger het gemoed in God valt en door Hem wordt opgevangen,
des te dieper wordt de mens in God verplaatst en voor God ontvankelijk in al
Zijn kostbare gaven.”
Over
het lichaam van onze Heer, hoe men dat vaak moet ontvangen en op welke wijze en
met welke toewijding
“Je moet
niet veel gewicht hechten aan wat je voelt, doch belangrijk vinden wat je lief
hebt en wat je nastreeft.” (…) Het geweten moet onbelast zijn van zonde…” (1),”
de wil moet uitsluitend op God gericht zijn (2) en de liefde tot het sacrament
moet groeien, de eerbied niet minder worden, zodat het Zijne het onze wordt en
al het onze het Zijne, ons hart en het Zijne één hart en ons lichaam en het
Zijne één lichaam. (…) Hij (…) is de onmetelijke, in waarheid gesproken en
volkomen lofprijzing van alle goddelijke goedheid.” De ziel is nauwer met God
verbonden dan met het lichaam. Dat hoef je niet te voelen, want het geloof is
sterker, als je het niet voelt. Je hoogste krachten op God richten tegen je
lagere krachten in veroorzaakt strijd en lijden. Maar Gods genade wordt je deel
en in het sacrament, ontvangen met toewijding en concentratie ligt de beloning.
Bij het ontvangen van het sacrament wordt de ziel één met God. Het verlangen
hiernaar, “God opzoeken en Hem volgen, dat is eeuwigheid.”
De ijver
Je moet niet
al te bezorgd zijn bij het ontvangen van het sacrament. Als je zonde je
bezwaart, biecht tot God. Als je de wroeging door bent, dan is je zonde
vergeven. “… slechts hoe je gezind bent is van belang en is goddelijk en goed.”
Sluit je innerlijk af van de beelden van de buitenwereld én geef je niet over
aan je innerlijke voorstellingen. “Laat je niet afleiden en verstrooien door al
het veelvoudige … voor de geoefende mens is de uiterlijke vormgeving niet iets
uiterlijks, omdat voor de innerlijk levende mens alles een innerlijke
goddelijke bestaansvorm bezit.” De geest moet zich geheel op God richten, dan
wordt het binnenste goddelijk. Richt de geest zich op wat buiten is, dan is die
gebroken en bedorven. Het kost dan veel moeite dat weer goed te krijgen.
Oefening moet een vanzelfsprekende gewoonte zijn. Als je van alles afstand
doet, zul je oprecht zijn in wat je doet en vrij in genieting of ontbering.
Reken niets van de gaven Gods tot het jouwe, Hijzelf zal zich dan schenken aan
jou. In alles moet je God zien en je openstellen voor zijn gaven. Als je iets
van God wilt ontvangen, moet je voorbereid zijn. Je moet je van je eigen wil
ontdoen om Gods wil te internaliseren. Deugden moet je je niet alleen eigen
maken, je moet ze ook in praktijk brengen, deugdzaam handelen dus. Je eigen wil
moet je loslaten, die veroorzaakt tumult en onvrede. Onthechting en gelatenheid
moet je in trouw aan en liefde voor God opbrengen, zo niet, dan ontaarden die
in laksheid. Geen tijd kan te kort zijn om dat op te bengen.
Opmerking:
Eckehart
heeft het over de biecht aan God, niet over die aan de priester. Dat zal hem
zeer kwalijk zijn genomen door de clerus, die, als alle gelovigen er zo over
zouden zijn gaan denken, de greep op de mensen verloren zou hebben. Juist de
biecht is een machtsmiddel bij uitstek.
Over het innerlijke
en uiterlijke werken
Je helemaal
terugtrekken in jezelf is niet goed. Zoek een activiteit en verricht die in
samenwerking met God vanuit je innerlijk. Dionysius: “Diegene spreekt het
allermooist over God die vanuit de volheid van innerlijke rijkdom het
allermeest over Hem kan zwijgen.” Vernietig in deemoed jezelf, opdat God dit
kan voltooien. “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” “Want ons gehele zijn
is verborgen in een niets-worden.” “Omdat God zichzelf en alle dingen aan ons
wil geven in vrij eigendom, wil Hij al wat ons eigen is, helemaal ontnemen.”
Eer is niet ons eigendom, maar komt slechts Hem toe.
God vindt
zijn grootste geluk en vreugde, als hij het eigenste van ons is. Daartoe moeten
wij andere zaken die ons eigen zijn, opgeven. In de zaligsprekingen staat niet
voor niets de armoede van de geest op de eerste plaats. Voor de aardse zaken
die wij opgeven, komen hemelse zaken in de plaats. Als wij onszelf verwijderen
uit onszelf, komt God daarvoor in de plaats. “Nooit werd mij zo iets eigen als
God de mij eigene zal zijn met al wat Hij kan en is.”
“Diegene
heeft van zichzelf afstand gedaan, wiens begeerte en wil niet meer gericht zijn
op zichzelf of op iets wat buiten hem is, ja, zelfs niet op God of enig ander
ding.” Wie van alles afstand doet, is waarlijk arm van geest. Je kunt God
vragen datgene waarin je tekortschiet, weg te nemen. Doet Hij dit niet,
beschouw het dan als middel tot oefening in geduld. Kijk naar wat God je geeft,
dat is zo rijk dat je je daarin voortdurend verheugt.
“Waarlijk,
ook al zijn we nog zo onrechtschapen, maar als we van God aanvaarden wat Hij
over ons beschikt, door ons recht te doen en te laten lijden omwille van de
gerechtigheid, dan zijn we zalig.” Eckhart onderscheidt natuur en genade, maar
beide behoren God toe. “Laat Hem ermee werken en heb daar vrede mee.” “…..
onvrede komt van het geschapene en niet van God. Ook is er in God niets dat je
moet vrezen; alles wat in God is, kun je alleen maar liefhebben. Zo is er ook
niets in Hem, waarover je zou moeten treuren. Wie volkomen meester is van zijn
willen en wensen, leeft in vreugde; dat is enkel hij, wiens wil volmaakt één is
met Gods wil. Die eenwording geve ons God. Amen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten