vrijdag 7 maart 2014



Meister Eckhart, Reden der Unterweisung
(Quint) Levenslessen (Jellema)
“Dit zijn de lessen die de vicaris van Thüringen, de prior van Erfurt, broeder Eckhart van de orde der dominicanen, aan de kloosterlingen gaf, wanneer zij ’s avonds in leergesprekken bij elkaar zaten en zij hem in verband hiermee veel vragen stelden.” (vert. C.O. Jellema)

Over ware gehoorzaamheid ten eerste (Quint, p.53-54, Jellema p. 242-243)
De primaire deugd is ware en volkomen gehoorzaamheid; die bewerkt het beste. Niet de vraag naar de eigen wil, maar die naar Gods wil is van belang. Wie zijn eigen wil volledig opgeeft, leert Gods wil volgen. Waar leegte ontstaat door het prijs geven van eigen wil, treedt God in. Bidden is vragen naar Gods wil.
(Gerard Visser schrijft in De Gids van juni en juli 2009, p. 523-526 het volgende:
“In de wijsgerige en artistieke bezinning heeft zich op basis van de onmiddellijke levende ervaring een omwenteling voltrokken, waarin een denken in substanties plaatsmaakt voor aandacht voor het raadsel van het ene in het hart van het leven … De godsgeboorte in de ziel is het innerlijk ontvangen worden door de wijdte van een ontvankelijkheid die mij – in mij – bij zichzelf naar binnen roept. Waar ontspringt Nietzsches amor fati aan? Wat heeft hem doen Ja zeggen tegen zelfs de kleinste belevenis? Is dat nog een wil tot macht? Dat moet in de grond deze ontvankelijkheid zijn.”
De puntjes in dit citaat beslaan bijna vier pagina’s, te veel om over te typen. Ik kan u dit artikel van harte aanbevelen. Het is ook gepubliceerd in: Gerard Visser, Water dat zich laat oversteken, Amsterdam, 2011, p. 143-159. Een heel instructief artikel!)
Over het krachtigste gebed en over het zuiverste handelen (Quint, p.54-55, Jellema p. 243-244)
Het krachtigste gebed komt uit een leeg gemoed. (2 Dit is aan niets gebonden, niet door zichzelf vertroebeld, maar verzonken in de wil van God. Een zodanig gebed kan leiden tot een zich verenigen met God. (3 Over mensen die zichzelf niet kunnen loslaten en eigenwillig zijn (Quint, p.55-56, Jellema p. 244-246) Niet een omgeving als die van een klooster brengt je bij God. Eigenwilligheid Is ook daar mogelijk. Het zoeken naar vrede in uiterlijke zaken lost niets op. Het gaat erom jezelf los te laten, je van je eigenwilligheid te bevrijden. Petrus liet relatief kleine zaken achter zich, netten en een boot, maar daarmee alles wat op de wereld gericht is. “Zalig zijn de armen van geest…” wil zeggen: van wil. Jezelf verloochenen, jezelf loslaten waar je jezelf aantreft: dat alleen is van belang. (4
(1 Eckhart zegt in Predigt 46: “Ich pflege manchmal, wenn ich beten soll, ein Wörtlein zu sprechen und sage dann: Herr, dies ist doch so gering, um das wir dich bitten!Wenn mich jemand darum bäte, so täte ich’s ihm, und dir fällt es dir leicht es zu geben, wenn wir alle Dinge in der Gerechtigkeit zu lassen vermöchten.”
 (2 We zullen dit begrip nog vaak tegenkomen bij Eckhart. Het begrip ‘loslaten’ houdt onmiddellijk verband met dit lege gemoed, evenals ‘Gods geboorte in de ziel’, het eindresultaat van het hele gebeuren. Kort gezegd komt het erop neer dat de mens alle betrokkenheid op het materiële moet loslaten (weer een vast begrip bij Eckhart). Hij moet betrokken raken op het de goddelijke eenheid, en niet op het ‘dit en dat’, de veelheid in de wereld. De menselijke ziel moet zich geheel ontdoen van de beelden van de geschapen werkelijkheid. Dan ontstaat er leegte, ruimte in de ziel en in die leegte kan God binnenkomen. Dan is deze mens zoon van God als afspiegeling van Jezus. Dat is de geboorte van God in de ziel, een gebeuren dat niet eenmalig is, maar zich steeds herhaalt, vandaar ‘de eeuwige geboorte’.
(3 We moeten ons goed realiseren dat dit geen gebeuren is, waarin de mens actief betrokken is. Nee, dit loslaten gebeurt passief, al is de intentie daartoe natuurlijk wel bij de mens aanwezig. Zou dit een actief handelen zijn, dan zou er een contradictio in terminis ontstaan: de mens wil iets, terwijl hij juist gaat loslaten. Gerard Visser drukt dit mooi uit in de titel van zijn boek Water dat zich laat oversteken, een citaat uit een Frans gedicht. De vereniging met God gaat dus niet uit van de mens, zoals bij veel mystici, maar het initiatief is dat van God.
 (4 Zo kan Eckhart zelfs te verstaan geven: “Het hoogste en het meest uiteindelijke dat de mens kan laten, dat is dat hij God zelf omwille van God laat.” God laten betekent God als voor ons vatbare entiteit loslaten, opdat niet wij ons op Hem fixeren, maar Hij in ons binnenstroomt en werkzaam wordt. Gerard Visser, Water dat zich laat oversteken, p. 44/45

Over mensen die zichzelf niet kunnen loslaten en eigenwillig zijn
Niet een omgeving als die van een klooster brengt je bij God. Eigenwilligheid is ook daar mogelijk. Het zoeken naar vrede in uiterlijke zaken lost niets op. Het gaat erom jezelf los te laten, je van je eigenwilligheid te laten bevrijden. Petrus  liet relatief kleine zaken achter zich, netten en een boot, maar daarmee alles wat op de wereld gericht is. “Zalig zijn de armen van geest”wil zeggen: van wil. Jezelf verloochenen, jezelf loslaten waar je jezelf aantreft: dat alleen is van belang.
Commentaar
1 Dit is natuurlijk voor ons, levend in de maatschappij van de 21e eeuw, een zware opgave. Te zwaar, zijn we misschien geneigd te zeggen. Maar als ik denk aan een mens als Henri Nouwen, moet ik toegeven dat het wel mogelijk is.
2 Interessant is dat Eckhart weinig op heeft met het kloosterleven. Hij was een man van de wereld: geleerde, bestuurder, zielzorger. Het gaat hem blijkbaar niet om een levenswijze, maar om een levensinstelling.
3 Hoewel het Lied van de Mensenzoon in Fil. 2, 5-11 een veel becommentarieerd Bijbelgedeelte is, heb ik er nooit iets over gelezen met betrekking tot Eckhart. Toch zou dit wel van toepassing zijn. Lees het er maar op na en let in het bijzonder op de verzen 7 en 8. Gebruik liefst niet de NBV, er zijn ook veel goede vertalingen.
Over het nut van jezelf loslaten, zowel van binnen als naar buiten toe
Loslaten heeft iets wederkerigs, naarmate je meer loslaat, “uittreedt uit het jouwe, treedt God in met al het Zijne”. Het gaat niet om wat je doet, maar om wie je bent. Niet je daden heiligen jou, maar als je heilig bent, heilig je je daden.
Commentaar
1       de geciteerde zin is een van de essenties van Eckharts denken. Uittreden uit het jouwe is synoniem met loslaten en loslaten is niet afzien van alle wereldse zaken, maar doen wat voor handen is zonder enige maatschappelijke ambitie, zonder op eer en aanzien uit te zijn. Het is daarbij ook al je wensen en verlangens laten varen met uitzondering van de wens dat God in je zal intreden. Wat dit voor consequenties heeft voor het gebed, schrijft Eckhart elders.
2       In de laatste zin toont Eckhart dat hij niets op heeft met de Rooms-katholieke leer van de goede werken, waarvan de aflaat in de 16e eeuw een voor de kerk fataal uitvloeisel was. Dit was immers voor Luther een van de directe aanleidingen voor zijn 95 stellingen.
3       Voor het begrip “heilig” kunnen we het beste bij het jodendom te rade gaan. Daar is “heilig” niet: zonder zonden, maar rechtvaardig in die zin dat je leeft naar de wens van God.  Als je zo leeft, zijn je daden niet uit eigenbelang verricht.
Let op wat het wezen en de grondslag goed maakt
"De grondslag waardoor het wezen van de mens en zijn bestaansbasis werkelijk goed zijn en waaraan zijn daden hun goedheid ontlenen, dat is: dat het menselijk gemoed geheel en al God is toegewend. (…) Daarom: aan wie zich volkomen aan God hecht, hecht zich aan al wat Goddelijk is, en hem ontvlucht alles wat aan God ongelijk en vreemd is.”
Commentaar
Met deze twee citaten is het hele gedeelte weergegeven.  Na het lezen van de vorige paragrafen, is dit een logisch vervolg. God is Een. Alles wat buiten God is, behoort niet tot dat Ene. Ofwel wij hechten ons aan God de Ene, ofwel wij hechten ons aan de wereld. Die wereld verdwijnt juist uit onze wensen en verlangens, als wij God zoeken.

Over afgescheidenheid en het bezitten van God
Je hoeft de wereld niet te mijden om God te zoeken. “De mens moet God aannemen in alle dingen en zijn gemoed eraan wennen, dat God steeds tegenwoordig is in zijn gemoed en zijn beogen en liefde.” Je hoeft je niet door de wereld belemmerd te voelen. “Want de belemmering zit in hemzelf, omdat in hem niet alles God geworden is.” Dit waarlijk bezitten van God berust op een juiste gemoedsgesteldheid en op een geestelijk, innerlijk gericht en geconcentreerd zijn op God.” Dit houdt niet in dat je voortdurend aan Hem moet denken. Een gedachte God is geen God. Niet uiterlijk, maar innerlijk moet je de wereld loslaten. “… en in zijn onthechting en inkeer wordt hem zijn geliefde aanwezige God ingeprent.” Wie dorst heeft, voelt voortdurend de behoefte aan drank. Wie God liefheeft, voelt dit voortdurend. “Veel godgevalliger is de mens die alle dingen voor goddelijk neemt en voor meer dan zij op zichzelf zijn.” Dat vereist scherpe innerlijke observatie. Je moet niet de uiterlijke eenzaamheid zoeken, maar innerlijk eenzaam zijn. “Zo moet ook de mens van goddelijke tegenwoordigheid doordrongen zijn en met de vorm van zijn geliefde God doorvormd ziin en in Hem verwezenlijkt zijn, zodat Gods tegenwoordigheid zonder enige inspanning voor hem straalt; zodat hij bovendien los van de dingen komt te staan en tegenover alles een vrijheid behoudt.” Dit vereist een leerproces vol concentratie en aandacht.
Commentaar
In dit naar verhouding lange hoofdstuk zien we dat Eckhart het kloosterleven overbodig neemt. Het gaat er niet om je lijfelijk af te zonderen, maar om God in je toe te laten, “geestelijk, innerlijk geconcentreerd zijn op God”.  Dan hoef je de wereld niet los te laten, maar wat buiten God is, laat je vanzelfsprekend los. Je moet God niet in de buitenwereld zoeken, maar hem ervaren in je gemoed, je gericht zijn op, je liefde. Het is als met dorst, zolang die niet gelaafd is, voel je die onophoudelijk.  Dit alles vereist introspectie, die minstens even goed buiten als in het klooster kan beoefend worden.
Hoe de mens zo verstandig mogelijk moet handelen
Als je hart van God vervuld is, moet je je wel voor mensen van nut betonen. In alles vinden wij immers God.  Als je dit doet vanuit een gelijkmatig gemoed, straalt God onverhuld in je bezigheden. Je moet God laten zijn in al wat je doet.
Commentaar
Dit is waarschijnlijk nog niet de fase, waarin God in je geboren is, doordat je alles hebt losgelaten, waardoor je ziel zich geheel openstelde voor God. Het gaat niet om de ziel, maar om het hart, ook wel het gemoed, zoals Eckhart dit even verder noemt. Je hart is vervuld van God, je bent dan wel een eind op weg, want dit weerhoudt je van heel veel wensen gericht op zaken die buiten God zijn. Dit stemt je gelijkmatig en je ziet dat je in wat je doet, God uitstraalt. Zo moet je God laten zijn in al wat je doet.
Over de niet aflatende vlijt om steeds beter te worden
“Ook moet niemand zo tevreden zijn met wat hij deed of doet, dat hij zich in zijn doen en laten vrij en zelfverzekerd gaat voelen zijn geest luiert en inslaapt. Hij moet zich steeds verheffen met de beide krachten van zijn intellect en zijn wil en daarin zijn hoogste goed zoeken en zich met verstand voor elke uiterlijke en innerlijke schade hoeden; zo verzuimt hij nergens ooit iets, doch verbetert zichzelf voortdurend in hoge mate.”
Commentaar
Het is onmogelijk deze korte paragraaf, die uit slechts één zin bestaat, samen te vatten. Het is wel een belangrijke paragraaf. We zien hier dat Eckhart duidelijk kiest voor een vita activa. We zagen al eerder dat hij het kloosterleven niet noodzakelijk acht. Je moet zorgen dat je geestelijk niet lui wordt en je intellect en je wil gebruiken. Eckhart is in de eerste plaats een rationeel denker, hij kiest voor het intellect. De beleving komt later aan de orde.
Hoe de neiging tot zondigen de mens te allen tijde baat brengt
Eckhart verdeelt de gelovigen in twee groepen:
1.    mensen met last van aanvechtingen
2.    mensen zonder last van aanvechtingen
Groep 1 is zeer verdienstelijk, mits zij de aanvechtingen weerstaat. Je groeit daardoor in kracht. “De deugd wordt in zwakheid volbracht”. (Paulus, 2 Kor. 12,5). “De neiging om te zondigen is geen zonde.”  Zonder die zou je stuurloos zijn en de eer van de strijd missen. Wie de prikkel weerstaat, oefent zich in deugdzaamheid.

Commentaar

We hebben niets aan heiligen, als zij niet ook aanvechtingen zouden ervaren. Daar komt deze paragraaf op neer. Het Bijbelcitaat kon ik niet vinden, maar ik heb niet alle vertalingen nagezocht. “Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht”, aldus de Statenvertaling. Even daarvoor beroemt Paulus zich op zijn zwakheid (vers 5 van hetzelfde hoofdstuk).

Hoe de wil tot alles in staat is en hoe alle deugd berust op de wil, mits deze rechtvaardig is

In de goede wil ligt de deugd besloten. Je goede wil is Gods wil, dus zal hij die ten uitvoer brengen. Volgens God is iets willen doen, als je het kunt, gelijk aan het gedaan te hebben.  De wil is de juiste, “… wanneer hij zich heeft losgemaakt van zijn subject en zichzelf achter zich heeft gelaten en in de wil van God is omgegoten en omgevormd. Het wezen van de liefde vindt zijn plaats in de wil. Een daad van liefde is niet onverdacht, kan dienen tot het eigen ego. Een nuchtere levenshouding is daarbij gewenst. Wat je aan eigen behoefte opgeeft omwille van de liefde, zul je honderdvoudig terugontvangen. Liefde staat hoger dan het zelf getroost willen zijn. De vrienden van God zijn nooit zonder troost, want wat God wil, is hun de hoogste troost.
Een citaat: “En evengoed als God niet door menigvuldigheid versnipperd en verstrooid kan worden, kan ook zo’n mens (nl. de mens die “… niets anders beoogt en zoekt en proeft dan God”) door niets verstrooid of versnipperd worden, want hij is één in het Ene waar alle menigvuldigheid één en een onvermenigvuldigdheid is.`

Commentaar

De grondgedachte bij deze paragraaf is dat je je eigen ambities en verlangens moet loslaten en dat je geheel gericht bent op de wil van God. Dan is jouw willen gelijk aan Gods willen en dan ben je van goeden wil.  Een goede daad om in aanzien te geraken strookt hier niet mee. Eckhart benadrukt ook hier een nuchtere levenshouding. Wie liefde schenkt, ontvangt liefde, zelfs honderdvoudig. Dat is de troost van hen die niet op getroost worden gericht zijn.
Het citaat geeft aan dat de mens zich moet richten op de Ene God en alle `dit en dat`, zoals Eckhart dit elders noemt, moet loslaten. Dan zal hij opgenomen worden in de Ene.
Wat de mens moet doen als hij God mist en God zich heeft verborgen
De goede wil mist God niet. Het gevoel doet dit soms wel. Zoek God waarin je Hem hebt losgelaten. Die goede wil mag niet de eigen wil zijn. Die moet je opgeven en zoeken naar Gods allerliefste wil. Daarin moet je geheel intreden. Hij is in God en God is in hem. Als jij lijdt, lijdt God eerst. Alle negatieve zaken worden positief. In de duisternis wordt men eerst goed het licht gewaar. Dan wordt een misstap door God opgevangen.

Commentaar

Heel duidelijk is dat niet God zich heeft geborgen, maar dat je Hem hebt losgelaten. Dat moet in een handeling zijn gebeurd. Vandaar dat je God moet zoeken waar je Hem hebt losgelaten. Die handeling kun je achteraf misschien herstellen, misschien alleen maar betreuren. In ieder geval kom je hierin tot zelfinzicht en dan komt volgens Eckhardt God terug. Je moet je eigen wil opgeven en in elke situatie zoeken naar wat Gods wil is. Die moet je uitvoeren. Dan heb je jezelf losgelaten en kan Gods eeuwige geboorte in je worden voltrokken. Je kunt dan nog lijden aan eerdere handelingen, maar die betreurde God al voordat jij dit deed.  Dan worden die negatieve zaken alsnog positief, ook al kon je je daad niet meer veranderen. Die misstap wordt dan door God opgevangen.

De eeuwige geboorte

Voor een goed verstaan van dit begrip citeer ik Gods geboorte in de ziel uit het Glossarium op p. 164/165 van de in de literatuuropgaven tekstuitgave van De Goddelijke troost. Ik laat hierin alle verwijzingen naar andere verklaarde woorden weg.
“Door zich af te wenden van het rijk der schepselen maakt de mens zijn ziel leeg van de veelheid van de geschapen voorstellingen. De menselijke ziel is in staat zich volledig van het rijk der schepselen af te wenden doordat zij het vermogen tot ontkenning van de geschapen werkelijkheid heeft. De ziel kan zich dingen voorstellen die niet bestaan en zij kan bestaande dingen denken als niet-bestaand. Heeft de menselijke ziel zich geheel ontdaan van de beelden van de geschapen werkelijkheid en daarmee de veelheid van de werkelijkheid ‘ontkend’, dan kan de goddelijke eenheid, die aan de veelheid als haar fundament voorafgaat, volledig bezit van de ziel nemen. Op dat moment spreekt men van Gods geboorte in de menselijke ziel. De ziel wordt Goddelijk en deelt met God de goddelijke natuur. Evenals de goddelijke natuur van de Vader zich uitdrukt in de goddelijke natuur van de Zoon, Jezus Christus, zo drukt nu ook de goddelijke natuur zich uit in de menselijke ziel. Daarom spreekt men ook wel van Christus’ geboorte in de menselijke ziel. Want zoals in de persoon van Jezus Christus de goddelijke natuur de menselijke natuur heeft aangenomen, zo kan dit ook in de menselijke ziel gebeuren.”

De bul van Johannes XXII

Uiteraard beschouwde men deze gedachte als in strijd met de kerkelijke leer. In zijn bul In agro dominico citeert paus Johannes XXII als tiende uitspraak de volgende:
“Wij worden volledig omgevormd in God en in hem veranderd; op gelijke wijze, zoals in het sacrament het brood veranderd wordt in het lichaam van Christus: zo word ik in hem veranderd, zodat hij zelf mij doet verschijnen als zijn Zijn als één, niet (alleen als) gelijk; bij de levende God is het waar dat er geen onderscheid bestaat.” (Quint, p. 51, door mij vertaald)
Dit gaat over zonden, hoe je daar tegenover moet staan, als je gezondigd hebt
Als de zonde je berouwt, is de zonde geen zonde meer. God is genadig. Maar een zonde moet ongewild zijn, zo niet, dan geldt deze troost niet. Wens niet dat je een zonden niet begaan zou hebben, je wordt door die zonde “… tot grotere liefde verplicht en vernederd en gedeemoedigd.” Wie zich van zijn zonde verlost weet, zal Gods liefde ervaren, niet zijn vergelding. Hij heeft geleden aan je zonde, maar dit spijt Hem niet, want je komt “… tot een dieper besef van Zijn liefde.” Je groeit in liefde en dankbaarheid. Besef van zonde leidt tot deemoed, vroomheid en liefde.
Commentaar
Ook deze passage is weer revolutionair voor het toenmalige en ook het huidige theologische denken. De Rooms-Katholieke Kerk oefende geweldig veel macht uit over de mensen door hen met schuldgevoel te beladen en daarna door priesterlijke bemiddeling al of niet vergeving te schenken.Eckhart veegt die bemiddelende rol van de priester resoluut opzij. Als je besef van schuld hebt, is God in Zijn liefde genadig. Eigenlijk is het niet zo gek om weliswaar ondoordacht te hebben gezondigd, want dan kun je juist Gods genade en liefde ervaren.  Dat maakt je bescheiden, liefdevol en dankbaar. Over bewust zondigen spreekt Eckhart niet, dat is voor zijn gehoor, veelal dominicanessen, niet van belang.
Over tweeërlei berouw
Tijdelijk of zinnelijk berouw brengt je tot vertwijfeling. In goddelijk berouw richt je je tot God, die je ziel tot geestelijke vreugde verheft. Hoe dieper het berouw, des te intenser is de Goddelijke wil tot vergeving. Het brengt je tot afkeer van zonden. Dat leidt weer tot vertrouwen en zekerheid. Hoe meer de mens gezondigd heeft, des te meer zal hij zich in ongedeelde liefde aan God verbinden. Het leidt tot een staat waarin men zonder zonde is op grond van dit goddelijk berouw. Hoe meer je de zonde serieus neemt, des te meer is God bereid die zonde te vergeven. De zonden verdwijnen in Gods afgrondelijke liefde, het berouw is volkomen geworden.
Commentaar
In dit stuk bouwt Eckhart voort op de vorige paragraaf. Het gaat Eckhart niet om schuld en boete, maar om berouw en vergeving. Hoe dieper het berouw, des te meer reden voor God tot vergeving.
Over het ware vertrouwen en over de hoop
Liefde is te herkennen aan vertrouwen. God kun je nooit te veel liefhebben en nooit te veel vertrouwen. Die liefde en dat vertrouwen worden nooit beschaamd en wekken zekerheid.
Over tweeërlei zekerheid betreffende het eeuwige leven
De eerste zekerheid wordt aan slechts weinig mensen door openbaring geschonken. De tweede komt voort uit liefde en vertrouwen, die twijfel en wanhoop uitsluiten. ”De liefde kent geen vrees”. (Paulus?). Gods liefde als antwoord op die van de mens wist de zonde uit.
Hoe de mens vrede kan hebben, wanneer hij zich niet in moeilijke omstandigheden bevindt, zoals Christus en veel heiligen; hoe hi God moet navolgen
Vrees niet dat God zich op grond van je tekortkomingen van je verwijdert. Hij is je altijd nabij. Navolgen kan langs velerlei wegen, niet altijd door uiterlijke ontberingen. “God heeft het heil voor een mens niet gebonden aan een bepaalde levenswijze.” “Een ieder houde zich aan zijn goede levenswijze en betrekke daarin alle andere en neme daarin al het goede en alle levenswijzen als het ware op.” Je kunt Jezus niet in alle opzichten, zoals veertig dagen vasten, navolgen. Zoek je sterke kanten in het goede en richt je daarop.
Hoe het de mens past om te gaan met fijne spijzen, deftige kleren en vrolijk gezelschap, waarmee hij van nature omgeven is.
Goede kleding, goede spijzen, ze zijn niet verwerpelijk, maar je moet er boven staan, je er ook niet aan hechten. Je innerlijk moet aan het uiterlijke richting geven. Laat je door God leiden en bepaal je tot een goede en juiste wil. Mijd het uitzonderlijke, maar koester het in anderen. Verplaats je innerlijk in Jezus, vorm zijn weerschijn, jouw daden moeten de zijne zijn.
Waarom God vaak toelaat dat mensen die werkelijk goed zijn dikwijls verhinderd worden om het goede te doen.
Het is goed, dat mensen hun wereldlijk houvast verliezen, want dan vinden zij dit bij God. “Hoe naakter en lediger het gemoed in God valt en door Hem wordt opgevangen, des te dieper wordt de mens in God verplaatst en voor God ontvankelijk in al Zijn kostbare gaven.”
Waarom God vaak toelaat dat mensen die werkelijk goed zijn dikwijls verhinderd worden om het goede te doen.
Het is goed, dat mensen hun wereldlijk houvast verliezen, want dan vinden zij dit bij God. “Hoe naakter en lediger het gemoed in God valt en door Hem wordt opgevangen, des te dieper wordt de mens in God verplaatst en voor God ontvankelijk in al Zijn kostbare gaven.”
Over het lichaam van onze Heer, hoe men dat vaak moet ontvangen en op welke wijze en met welke toewijding

“Je moet niet veel gewicht hechten aan wat je voelt, doch belangrijk vinden wat je lief hebt en wat je nastreeft.” (…) Het geweten moet onbelast zijn van zonde…” (1),” de wil moet uitsluitend op God gericht zijn (2) en de liefde tot het sacrament moet groeien, de eerbied niet minder worden, zodat het Zijne het onze wordt en al het onze het Zijne, ons hart en het Zijne één hart en ons lichaam en het Zijne één lichaam. (…) Hij (…) is de onmetelijke, in waarheid gesproken en volkomen lofprijzing van alle goddelijke goedheid.” De ziel is nauwer met God verbonden dan met het lichaam. Dat hoef je niet te voelen, want het geloof is sterker, als je het niet voelt. Je hoogste krachten op God richten tegen je lagere krachten in veroorzaakt strijd en lijden. Maar Gods genade wordt je deel en in het sacrament, ontvangen met toewijding en concentratie ligt de beloning. Bij het ontvangen van het sacrament wordt de ziel één met God. Het verlangen hiernaar, “God opzoeken en Hem volgen, dat is eeuwigheid.”

De ijver

Je moet niet al te bezorgd zijn bij het ontvangen van het sacrament. Als je zonde je bezwaart, biecht tot God. Als je de wroeging door bent, dan is je zonde vergeven. “… slechts hoe je gezind bent is van belang en is goddelijk en goed.” Sluit je innerlijk af van de beelden van de buitenwereld én geef je niet over aan je innerlijke voorstellingen. “Laat je niet afleiden en verstrooien door al het veelvoudige … voor de geoefende mens is de uiterlijke vormgeving niet iets uiterlijks, omdat voor de innerlijk levende mens alles een innerlijke goddelijke bestaansvorm bezit.” De geest moet zich geheel op God richten, dan wordt het binnenste goddelijk. Richt de geest zich op wat buiten is, dan is die gebroken en bedorven. Het kost dan veel moeite dat weer goed te krijgen. Oefening moet een vanzelfsprekende gewoonte zijn. Als je van alles afstand doet, zul je oprecht zijn in wat je doet en vrij in genieting of ontbering. Reken niets van de gaven Gods tot het jouwe, Hijzelf zal zich dan schenken aan jou. In alles moet je God zien en je openstellen voor zijn gaven. Als je iets van God wilt ontvangen, moet je voorbereid zijn. Je moet je van je eigen wil ontdoen om Gods wil te internaliseren. Deugden moet je je niet alleen eigen maken, je moet ze ook in praktijk brengen, deugdzaam handelen dus. Je eigen wil moet je loslaten, die veroorzaakt tumult en onvrede. Onthechting en gelatenheid moet je in trouw aan en liefde voor God opbrengen, zo niet, dan ontaarden die in laksheid. Geen tijd kan te kort zijn om dat op te bengen.
Opmerking:
Eckehart heeft het over de biecht aan God, niet over die aan de priester. Dat zal hem zeer kwalijk zijn genomen door de clerus, die, als alle gelovigen er zo over zouden zijn gaan denken, de greep op de mensen verloren zou hebben. Juist de biecht is een machtsmiddel bij uitstek.
Over het innerlijke en uiterlijke werken
Je helemaal terugtrekken in jezelf is niet goed. Zoek een activiteit en verricht die in samenwerking met God vanuit je innerlijk. Dionysius: “Diegene spreekt het allermooist over God die vanuit de volheid van innerlijke rijkdom het allermeest over Hem kan zwijgen.” Vernietig in deemoed jezelf, opdat God dit kan voltooien. “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” “Want ons gehele zijn is verborgen in een niets-worden.” “Omdat God zichzelf en alle dingen aan ons wil geven in vrij eigendom, wil Hij al wat ons eigen is, helemaal ontnemen.” Eer is niet ons eigendom, maar komt slechts Hem toe.
God vindt zijn grootste geluk en vreugde, als hij het eigenste van ons is. Daartoe moeten wij andere zaken die ons eigen zijn, opgeven. In de zaligsprekingen staat niet voor niets de armoede van de geest op de eerste plaats. Voor de aardse zaken die wij opgeven, komen hemelse zaken in de plaats. Als wij onszelf verwijderen uit onszelf, komt God daarvoor in de plaats. “Nooit werd mij zo iets eigen als God de mij eigene zal zijn met al wat Hij kan en is.”
“Diegene heeft van zichzelf afstand gedaan, wiens begeerte en wil niet meer gericht zijn op zichzelf of op iets wat buiten hem is, ja, zelfs niet op God of enig ander ding.” Wie van alles afstand doet, is waarlijk arm van geest. Je kunt God vragen datgene waarin je tekortschiet, weg te nemen. Doet Hij dit niet, beschouw het dan als middel tot oefening in geduld. Kijk naar wat God je geeft, dat is zo rijk dat je je daarin voortdurend verheugt.
“Waarlijk, ook al zijn we nog zo onrechtschapen, maar als we van God aanvaarden wat Hij over ons beschikt, door ons recht te doen en te laten lijden omwille van de gerechtigheid, dan zijn we zalig.” Eckhart onderscheidt natuur en genade, maar beide behoren God toe. “Laat Hem ermee werken en heb daar vrede mee.” “….. onvrede komt van het geschapene en niet van God. Ook is er in God niets dat je moet vrezen; alles wat in God is, kun je alleen maar liefhebben. Zo is er ook niets in Hem, waarover je zou moeten treuren. Wie volkomen meester is van zijn willen en wensen, leeft in vreugde; dat is enkel hij, wiens wil volmaakt één is met Gods wil. Die eenwording geve ons God. Amen.

maandag 2 december 2013



Uitlegging naar het Heilig Evangelie naar Johannes

Vooraf

In het Voorwoord legt Eckhart met een verwijzing naar Ez. 17,3 een verband tussen dit evangelie en de filosofie.

Samenvatting


Eckhart verwijst naar Gen. 1,1. Wat uit iemand komt, zit eerst in hemzelf. Zoals in het zaad het beginsel van de vijg(enboom) zit, zo was in den beginne het woord. Het woord is de uiting van de spreker. Het Griekse woord Logos betekent zowel woord als denken. “Het woord was bij God” houdt een zekere gelijkheid in, de nabijheid, maar ook een ondergeschiktheid. Wat tevoorschijn treedt, is de Zoon die als persoon een ander, maar qua natuur niet een ander is. (Zie Opmerking 1). De zoon is hetzelfde wat de vader of het beginsel is, immers: “het woord was God” (Zie Opm. 2). Zoals de kist het werkzame concept is van de schrijnwerker, de vormgeving van wat in beginsel in zijn geest was, maar qua natuur toch iets anders, zo is het woord, de zoon, wel goddelijk, maar qua natuur niet God (Zie Opmerking 3). De kist is weliswaar naar buiten gebracht, maar blijft ook in de geest van de kunstenaar. Het woord was drukt een substantie uit, de substantie van het beginsel. Het behoort tot het verleden en is daarom juist altijd geboren. Het onvoltooide aspect drukt uit dat het steeds geboren wordt. Het verstand begrijpt het object, het “intelligibele”, kenbare, niet als iets, maar in zijn beginsel. Daarom staat er : “In den beginne…”. Het woord is het concept, het beginsel, van het door de kunstenaar vervaardigde object. De kist is geen object zonder meer, maar kunst, leven. Daarom: “… en het leven was het licht der mensen.” Het woord is ook idee en behoort dus tot het redelijk vermogen van de mens. De mens leeft door kunst en rede en daarom is het woord het leven, dat op zijn beurt het licht der mensen is. Het stoffelijke licht schijnt niet in de duisternis, dit wel. Het woord schijnt, doet leven ontstaan, het is de definitie of de idee van de dingen. Het is in en buiten de dingen en is daarom eeuwig. De cirkel kan uitgewist worden, maar de idee ervan is onvergankelijk. Het schijnt in de duisternis, maar vermengt zich er niet mee: de duisternis heeft het niet gegrepen. De eerste oorzaak bestuurt alle dingen, maar vermengt zich er niet mee. Een “mens, door God gezonden” is het Woord, is de idee van alle dingen.
De rechtvaardige wordt als voorbeeld gesteld. Hij is dit in de hem voortbrengende rechtvaardigheid. Een beperking dus, want als concreet begrip, rechtvaardige, kan hij niet buiten de abstractie, rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid doet zich kennen in de rechtvaardige. De rechtvaardigheid heeft in zichzelf een voorbeeld. De rechtvaardige is van nature rechtvaardig,want de rechtvaardigheid kan iemand niet rechtvaardig maken, evenmin als het witte zwart wit kan maken. De rechtvaardoge is wel de vrucht en de zoon van de rechtvaardigheid. Hier wordt de parallel met Joh. 1 duidelijk, het Woord komt voort uit de Schepper en kan daarbuiten niet existeren. Het “bij” geeft de gelijkheid met God aan. Het begrip “rechtvaardigheid” berust op “in den beginne bij God”, het brengt de rechtvaardige voort. De rechtvaardige houdt zich in de rechtvaardigtheid op en zet zich daaruit voort. Op grond hiervan is hij niet aan beweging en tijd onderworpen. Hij kent niets dan in rechtvaardigheid. De mens kan met zijn rede immers in hun beginselen kennen. Uit de rechtvaardigheid wordt de rechtvaardigheid wordt de rechtvaardigheid geboren. Die geboren rechtvaardigheid is het woord van de rechtvaardigheid in zijn oorsprong, in de barende rechtvaardigheid.



“In Hem was leven” houdt begin zonder begin in, het leeft niet in eigenlijke zin. Als begin zonder begin is zij licht en schijnt in zijn oorsprongen. De kennis wordt in en door die oorsprongen ontward, zonder dit zou zij ondoorzichtig en duister, beangstigend blijven.
“Het leven was het licht der mensen” houdt dan in dat de mens door redenering doordringt tot de oorsprongen.
“Het licht schijnt in de duisternis” verklaart Eckhart zo: “God alleen is licht en in Hem is geen enkele duisternis.” “Al het geschapene bespeurt de schaduw vasn het niets”, dit licht in de duisternis is de kennis uit het latere (a posteriori), de kennis in het voorstellingsbeeld en door middel van het voorstellingsbeeld. “Het licht schijnt in de duisternis”. Wat uit het licht voortkomt, evenaart dit licht niet, het kent gescheidenheid voor wat de vergankelijkheid en negatie van het geestelijke betreft. Vandaar: “En de duisternis heeft het niet gevat.”


De gerechtigheid is vergelijkbaar met het licht, de of het rechtvaardige met het voortbrengsel, het lagere. De rechtvaardigheid is een absoluut begrip, een halve rechtvaardigheid bestaat niet. Dit geldt ook voor de Zoon van God (een lager begrip dan, want voortgebracht door – misschien beter: geëmaneerd uit – God: imago dei. “Het beeld immers, voor zover het beeld is, ontleent dat wat het niet is, niet aan het subject, waarin het zich heeft gevormd, maar ontleent z’n hele zijn uitsluitend aan het object, waarvan het beeld is. “

Het beeld ontvangt z’n hele zijn van het object, want zo niet, dan zou het geen “beeld van…” zijn. Het beeld is uniek, daarom is ook de Zoon uniek. Het beeld is in zijn voorbeeld en andersom: “Ik ben in de Vader en de Vader is in mij.” (Joh. 14. Voorbeeld en beeld zijn één. Wat in onze innerlijke beeldvorming verschijnt, behoeft geen uiterlijk licht. Voorbeeld en beeld zijn gelijktijdig. Zoon en Vader kennen elkaar als geen ander. Dit is vergelijkbaar met ‘rechtvaardige’ en ‘rechtvaardigheid’, zijnde met zijn, goede met goedheid, concretum en abstractum (Opmerking 4). Zo is de wijsheid een zuivere uitstroming van God. Dit alles als verklaring van Joh. 1,1-16.



Logos betekent in het Latijn zowel denkbeeld als woord. Het eerste brengt niets voort en leidt tot de logica, het tweede heeft door zijn werkzame kracht vele dingen tot wording gebracht. Denkbeeld heeft als woord twee mogelijke betekenissen. Als eerste is het de abstrahering dat door het intellect aan de dingen ontleend wordt. Als tweede is het ongeveer ons woord ‘concept’, alle mogelijkheden liggen er nog in besloten. Zo dienen wij het in Joh. 1,1 te lezen. het concept van de bouwmeester is gelijk aan het door hem gerealiseerde bouwwerk. Vandaar: “In den beginne was het woord, en God was het woord (zie opmerking 2, nu doet Eckhart het goed) … en wat gemaakt is, was in Hem leven. Het materiële resultaat bevat niet meer de idee, want het heeft geen leven in zich. Ten derde kan de logos ook de idee betekenen, die ten grondslag ligt aan elk ding en de begripsbepaling fundeert. Ten vierde is het woord de Zoon, die:

1.     binnenin is, (Jac. 1)

2.     de eerstgeborene van de schepping (Kol. 1),

3.     steeds geboren wordt en altijd geboren is (zie ergens boven, en

4.     uit de Vader voortkomt, doordat het Gods eigenschap is zichzelf te denken, zoals de Heilige Geest voortkomt uit Zijn eigenschap lief te hebben.

(Zie Opmerking 5)


“In ( 1) den beginne (2) was (3) het woord (4)”. Deze woorden houden meteen al vier begrippen in. Het vierde is de idee, die ons in staat stelt dingen te onderscheiden die in de natuur en in het zijn één zijn, en de ordening te begrijpen.  Het denken in God, het eerste begin van een alles, is geheel intellect in essentie, zuiver denken. Feit en denken zijn hetzelfde, het woord is niet alleen een ideële verhouding, maar ook een feitelijke. Het voorzetsel ‘in’ wijst op in-zijn en innerlijk zijn. Het zijn van God is het innerlijkste van alles, de vermogens van de ziel zijn innerlijker naarmate ze goddelijker en volmaakter zijn. Het begin houdt in dat het innerlijkste en eerste van een ieder de idee, het woord is.

Dit houdt weer in dat er in de godheid een persoonlijke uitstroming en voortbrenging is van de Zoon door de Vader. De Zoon is met de Vader één van wezen. Er is onderscheid, want “het woord was bij God”. “God was het woord”, een pure eenheid in zijn en natuur, want van de idee bestaat niet een idee. Gezien de persoonlijke uitstroming van de Zoon, het woord, uit de Vader, bestaat een persoonlijk onderscheid. Uitdrukking en voorstelling zijn steeds het resultaat van de uitwerking. Het woord is in den beginnen als innerlijke vorm aanwezig, als concept. “Het woord was bij God” houdt in dat het als voorbeeld aanwezig is. “God was het woord” houdt in dat zoals de schilder aanwezig is in het geschilderde, God is in het woord. Zo is de kunst “in den beginnen” in de kunstenaar. “In den beginne…”: het begin bevat als een oorzaak zijn uitwerking. Die is eerder en verhevener in haar oorzaak dan ze in zichzelf is. Het begin is altijd zuiver intellect, daarin is geen ander zijn dan het denken en het heeft met niets iets gemeen. 


De uitwerking is bij het begin even oud als haar oorsprong. De vorm die de uitwerking heeft, is eerder en op verhevener wijze als kracht aanwezig in de idee: “In den beginne was het woord…” De idee is in het intellect, wordt door het denken gevormd en is niets dan denken: “…en God was het woord…” Ze is even oud als het intellect, en het intellect zelf: “… dat was in den beginne bij God.” De betekenis van Joh. 1,1 is veelzinnig. Waarom “… in den beginne…” en niet: “… vanaf het begin…”? Het woord of de kunst blijft in de kunstenaar, ook al veruiterlijkt hij die. Zijn in en innerlijkst – zijn is eigen aan het goddelijke.



De Zoon is van het begin af aan door de Vader geboren en wordt niettemin altijd geboren. Het is aan het intellect eigen de dingen in hun beginselen te vatten. Het woord is niet slechts een voortbrengsel buiten God, maar is in de Vader zelf, gegrond op de zuivere goedheid van zijn wezen. De kunstenaar kijkt niet zonder meer naar zijn kunstwerk als iets uiterlijks, maar draagt het beeld in zich. “In den beginne was …” staat voor de vorm die in de Vader is, “… en het woord was bij God…” voor de vorm of werking van het voorbeeld bij de Vader. In “… door de Vader…” wijst ‘door’ “… op de werkende oorzaak of de eigenschap van de werkzaamheid, terwijl ‘in’ wijst op de natuur van de het einddoel vormende oorzaak “ Het tweede is beter, omdat daar de notie ‘einddoel’ meespeelt. Wel zijn in God beide oorzaken begrepen. De conclusie is dat “… het vermogen waarmee de dingen tot zijn gebracht worden, van het doel afkomstig is, maar hun vorm van de veroorzaker. Zo hangt ook de wilsvrijheid af van de rede en het intellect. Zo behoort het vermogen in de godheid om voort te brengen direct tot zijn wezen en wel oorspronkelijker dan de relatie die het vaderschap is.” (Hier valt niets meer samen te vatten).




Al het veroorzaakte bezit weliswaar een waar en edel zijn in zijn oorzaak, maar het volmaakte zijn bezit het alleen in zijn eerste oorzaak. “Alleen in God, die het zijn zonder meer is, bezit het veroorzaakte het gehele zijn, overeenkomstig het later volgende en nog uit te leggen woord: “Door hem geordend zijn alle dingen””.
“… diezelfde Zoon is in de wereld niet meer in Zijn specifieke hoedanigheid van woord of idee en kennend intellect, maar in de hoedanigheid van het zijn.” Daarom heeft de wereld hem niet (ten volle) gekend, gegrepen, begrepen.
“In den beginne was het woord”, dat is “… het veroorzaakte in zijn allereerste, wezenlijke en oorspronkelijke oorzaak”. Voor de schepping was er dus niet  niets. De passage duidt op het intellect dat alles heeft geordend. Het woord is “… de idee die bij het intellect en het kennen hoort.” Augustinus betrekt hier het begrip rechtvaardigheid in, die niet in God, maar voor God is. God wil door liefde die rechtvaardigheid vatten. De vierslag van Aristoteles betrekt Eckhart op het woord: de dingen zijn zij: in den beginne was het woord; hoedanig zijn zij: en het woord was bij God; wat zijn zij: God was het woord; waarom zijn zij: dit was in den beginne bij God.
 
Velen staan buiten de rechtvaardigheid, zij hebben oren, maar horen niet. Wie de rechtvaardigheid zoekt, wordt het zoet in zijn hart, het beminde overweldigt als in het Hooglied de minnende. Het bij God zijn is overweldigend. Augustinus en Hugo van St. Victor beschrijven deze ervaring. In “… en God was het woord.” lezen we dat oorsprong en einddoel hetzelfde zijn. “In den beginne was het woord … en God was het woord.”: het innerlijke en uiterlijke doen en laten moeten op God als einddoel gericht zijn, dan is je handelen goddelijk. “In den beginne was het woord”, Gods woord is redelijk, ons handelen moet het voorschrift en de richtlijnen van de rede volgen, “… de rede die ons wordt ingeprent door het aangezicht van God. Augustinus leert dat de wet die uitgaat van het aangezicht van God, rechtvaardig is en goed.


 

Opmerking 1

Eckhart vereenzelvigt hier het Woord en de Zoon, waarschijnlijk met 1,14 in gedachten. Zie verder mijn Voorwoord.


Opmerking 2

Eckhart gaat hier uit van een foute vertaling. Merkwaardig, want de Vulgata vertaalt goed. In het Grieks staat: “Ho theos ho logos”. “theos” is subject. Zie verder mijn Voorwoord.

Opmerking 3

Eckhart gaat hier lijnrecht in tegen de geloofsbelijdenis van Nicea: “… één in wezen met de Vader…”.
Wordt vervolgd. Het Voorwoord wordt na het voltooien van dit document geplaatst. 



Opmerking 4


Eckhart heeft het hier steeds over God. Hij onderscheidt ‘Gottheit’ en ‘Gott’. Over ‘Gottheit’ schrijft hij hier dus niet. Als we op grond van zijn geschriften iets over dit laatste begrip te weten willen komen, is dit heel moeilijk, want het is in feite ondefinieerbaar. Zij is “onkenbaar, maar onontkoombaar”, zo heb ik eens geschreven. Als we er toch iets over willen zeggen, kunnen we vaststellen dat God ‘essentia’ en ‘esse’ is volgens de woorden van Dr. K. E. Freitag, die een uitstekende inleiding op Eckhart schreef. In het voorwoord zal ik daar iets meer over vertellen en de literatuurverwijzing vermelden. Ik citeer hem: “Deze Gottheit omvat als één geheel ‘essentia’ en ‘esse’. Zij rust in zichzelf, en is de oergrond van het Zijn en het Niet-zijn. In haar zijn de drie exponenten: God, Zoon en Heilige Geest één en ondeelbaar. Uit de Gottheit emaneert Gott als het ‘esse’absoluto’, het absolute zijn, terwijl de Gottheit zoals gezegd Zijn en Niet-zijn omvat. Wanneer Meister Eckhart leert, dat ‘esse est deus’, dan is God de eeuwig, dynamisch scheppende potentie, de ‘natura naturans´. Niet éénmaal heeft God de wereld geschapen, maar Hij schept die eeuwig en onophoudelijk en wel als ‘natura-naturata. Men vergelijke Tao I en Tao II.”

·        Natura naturans is in de filosofie van Spinoza de scheppende kracht. Natura-naturata is het geschapen.


   Opmerking 5

     Dit is natuurlijk weer tegen het zere been van de dogmatici, al vermeldt paus Johannes XXII deze passage niet in zijn bul. Wel werden de uitspraken: “Der gute Mensch ist der eingeborene Sohn Gottes.” en “Der Vater zeugte mich als seinen Sohn und als denselben Sohn. Was immer Gott wirkt, das ist Eines; darum zeugt er mich als seinen Sohn ohne allen Unterschied” door de ban getroffen. Volgens de door mij samengevatte passage komt de Zoon voort uit de Vader, door een bevruchting van Maria en de geboorte uit Maria is dus geen sprake. Volgens de geloofsbelijdenis van Nicea komt de Heilige Geest voort uit de Vader en de Zoon, terwijl Eckhart alleen de Vader vermeldt. Logisch natuurlijk, want de Zoon is volgens hem niet de Christus van Paulus, maar de rechtvaardige mens die representant wordt van God, zoals dit door Johannes van Jezus wordt gezegd.