Over een mens van hoge geboorte
Opmerking vooraf
Eckhart zinspeelt op de gelijkenis van de tien ponden (Luc. 19,11-28). In de SV staat “welgeboren”.Eckhart:
De hoge geboorte geeft aan “… hoe edel van nature de mens is geschapen en hoe goddelijk datgene is, waartoe hij door genade kan komen…” Eckhart onderscheidt tweeërlei natuur: de geestelijke en de lichamelijke, ofwel de uiterlijke en de innerlijke mens. De uiterlijke mens is gehecht aan het materiële, de oude mens volgens de Bijbel. Een goede geest spoort de mens ertoe aan een innerlijk mens te worden, een boze geest werkt in het tegendeel, via de uiterlijke mens wil hij de innerlijke beïnvloeden. De slang praatte met Eva om Adam te bewerken (!). Hij is de akker waarin God zijn beeld en gelijkenis heeft gezaaid. Hij is de goede boom die goede vruchten voortbrengt in tegenstelling tot de uiterlijke mens, over wie Paulus klaagt (Rom. 7,24).Volgens Seneca en Cicero is geen begaafde mens zonder God. Het zaad is in de mens geplant en moet tot zijn bestemming, God, komen.Augustinus
Augustinus
onderscheidt de volgende stadia van verinnerlijking en vernieuwing:
1. De mens kan met heilige voorgangers
voor ogen nog niet zelfstandig lopen.
2. De mens richt zich nu op het onderwijs
van God en keert het mensdom de rug toe.
3. De mens heeft geen enkele neiging tot
kwaad of onrecht meer, heeft een afkeer van alles wat niet godgelijk of vreemd
is.
4. De mens raakt meer en meer geworteld
in de liefde van en tot God en is bereid leed te verdragen.
5. De mens leeft stil en vredig in
zichzelf, rustend in de rijkdom en overvloed der hoogste, onuitsprekelijke
wijsheid.
6. De mens is omgevormd door Gods
eeuwigheid, los van het vergankelijke leven en is evenbeeld, kind, van God
geworden. Hij heeft zijn bestemming, eeuwige rust en zaligheid, eeuwig leven
bereikt. Gods zaad en evenbeeld zijn zo in de mens gedrukt en vormen diens
zielegrond, een levende bron.
Eckhart weer aan het woord
Origenes formuleert
de metafoor dat die bron met materiële begeerten kan worden dichtgegooid en
refereert hierbij aan Gen. 21, 22-34. Zo bedekt een wolk de voortdurend
schijnende zon, zo bedekt hout of steen de daarin verborgen vorm, die door de
kunstenaar wordt ont-dekt. Augustinus schrijft dat de mensenziel zich opwaarts
moet richten tot de zon. Laat zij zich bedekken, dan schijnt het licht in de
duisternis. De aanslag moet van het zilver worden gewreven, wil het in
schoonheid glanzen. Bemiddeling is God vreemd, onderscheid breekt de eenheid. De
goddelijke natuur is één, de mens die God wil vinden, moet één zijn (dus niet
afgeleid door aardse zaken). Het ene is geboren uit God, wordt gevonden in God.
Nederigheid is zich voegen naar God. De mens staat boven de natuur, boven
plaats en tijd, boven lichamelijkheid. Dat alles is nietig, de mens die louter
leven wil zijn, waar en goed, stelt zich daar boven.
Kennis van God
Wie God
onverhuld kent, kent ook het geschapene. Kennis is een licht van de ziel, ook
kennis van het kwade. Kennis van het geschapene is avondinzicht, kennis daarvan
in God is morgeninzicht. De mens van hoge geboorte is éèn en kent God en
schepping in eenheid. Zo wordt de ziel stil in het zijn van God zonder besef
van het zijn en van God. Heeft zij daar wel besef van, dan ziet zij zichzelf
van buitenaf. Het vermogen om te zien is iets anders dan het vermogen om te
herkennen wat men ziet. God te kennen als de enige ware God, dat is eeuwig
leven.
Eenheid
De natuur
begint haar activiteit met het zwakste, God de zijne met het volmaakte. Daardoor
is het vermogen om te zien zwakker dan het besef van het zien. Het aanschouwen
van God schenkt de zaligheid. Een `mens van hoge geboorte … moet in zichzelf één
zijn en moet dat zoeken in zichzelf en in het ene en het verwerven in eenheid.”.
“’Ik’, zo
zegt de Heer door middel van de profeet Hosea, ’wil de hooggeboren ziel leiden
in een eenzaamheid, en ik wil daar spreken in haar hart´, een met een, een van
een, een in een en een in een voor eeuwig. Amen”.
Aldus het
besluit van dit traktaat.
Opmerkingen
- “Bemiddeling is God vreemd”, dat is een vergaande opvatting. Zo wordt het dogma van de kerk aangetast, als zou Jezus de godmenselijke bemiddelaar tussen God en mens zijn. Eckhart schrijft niet voor niets dat elk mens zoon van God kan worden. Vooral in het Evangelie naar Johannes zien wij Jezus als mens geschilderd, die door de doop in de Jordaan tot een buitengewone, messiaanse taak wordt geroepen. Als mens beleeft hij de eenheid met God door zich volledig in diens wil te voegen. Zo wordt hij zoon van God. De bul van Johannes XXII “verdammt” de volgende, 22e uitspraak van Eckhart: “Der Vater zeugt mich als seinen Sohn und als denselben Sohn. Was immer Gott wirkt, das ist Eines; darum zeugt er mich als seinen Sohn ohne allen Unterschied”.
- De kennis is bij Eckhart een centraal gegeven. Als mysticus is en blijft hij rationeel. Kennis in God is morgeninzicht. Het ervaren van God is mogelijk door kennis van God. Dit in acht genomen het onderscheid dat Eckhart maakt tussen God en de godheid. Ik citeer hier Frans Maas in zijn inleiding tot Van God houden als van niemand, p. 24:
“Wanneer de mens terugkeert naar God en niet bij God, van wie hij
uitging, blijft stilstaan, breekt hij door naar de Godheid. Daar ónt-wordt God.
Verborgen donker, ondoorgrondelijke zee, bodem, bron, stille kamer van eeuwig
vaderschap: met deze woorden duidt Eckhart de Godheid aan, God in zichzelf die
onbekend is en blijven zal. Dat is het uiteindelijk thuis van God en van de
mens. De afgescheidenheid van elke uiterlijke verhouding tussen God en mens
wordt definitief voltooid in de doorbraak naar de Godheid. Daar vallen
oorsprong en einde samen.”
3. Het is duidelijk dat Eckhart de
gelijkenis van de tien ponden niet exegetisch, maar typologisch bespreekt,
geheel in de trant van zijn tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten